Uitpers
Tweespalt in Spanje tussen republikeinen en koningsgezinden
Je krijgt hier het verhaal van Spanje. Laat het voor iedereen duidelijk zijn dat een monarchie per definitie samen hangt met het kapitaal en de kerk in de mate dat deze het kapitaal dient. Of dat kapitaal nu wordt gevormd door grootgrondbezit of door eigendom van industriële productiemiddelen, heeft geen belang. De monarchie staat aan de kant van de rijken. Dat ze haar best doet om de indruk te geven dat ze begaan is met het gewone volk, is bedrog, volksbedrog.
Het kan niet anders, want wat is de essentie van de monarchie ?
Je vindt het antwoord in mijn boek Eutopia. Hier volgt een fragment:
De koning kakt !
Ik heb lang getwijfeld tussen “ de koning kakt” en “de koning schijt”, waarbij “schijten” een spattend eruptieve bijbetekenis krijgt. Shockeer ik iemand ? Ik kan natuurlijk ook schrijven: “de koning excrementeert”. Maar dan zullen de minder begaafden onder jullie me misschien niet begrijpen. Nog belangrijker: dan verlies ik mijn stafrijm. Daarom: “de koning kakt”.
En daarbij: er bestaan geen vuile woorden. Vuil is de mond die het woord spreekt, of het oor dat het woord beluistert. Dus: als jullie hier een vuil woord horen, is het jullie oor dat vuil is, want mijn mond is proper.
Natuurlijk kakt iedereen. Toch zal de uitspraak “de koning kakt” velen shockeren, niet enkel omwille van de kak, maar omwille van de link met de koning. En toch is die link belangrijk, want al moet iedereen soms kakken, iedereen stinkt niet altijd. Maar waar de koning is, stinkt het. Altijd. Zelfs als hij niet kakt.
Er was eens, toen de dieren nog niet spraken… Ah ja, want tegenwoordig beweren geleerde professoren dat de dieren wél spreken. Dat is voor hen een manier om hun nutteloos onderzoek voor de domme massa interessant te maken… Wel – toen dus – was er een mooie streek, met hoge bomen die veel wind vingen, groene weiden, kletterende beekjes, zuivere lucht, een vriendelijk zonnetje en malse regen. En, raar maar waar: er woonde nog niemand.
En daar kwam een man aangewandeld, op zes passen gevolgd door zijn vrouw en twee kinderen die wat schapen en geiten voortjoegen. De man had een stok om de geiten en zijn vrouw te slaan. En de vrouw droeg op haar rug een groot doek met daarin van alles. En de man zag dat het goed was en besloot zich daar te vestigen. En hij bouwde een hutje en een omheining voor de geiten, hing de schapen een belletje om de hals, stuurde zijn vrouw naar het veld om frietpatatten te planten, want hij at graag frieten en ’s avonds, voor het slapen gaan, verwekte hij bij zijn vrouw een derde herdertje om meer schapen te kunnen houden. En de schapen kweekten als de konijnen, wat bewijst dat er ook konijnen waren. En alles was vrede en peis. En iedereen was gelukkig, behalve de vrouw, want die at niét graag frieten.
Niet zo lang daarna gebeurde niet zo ver daar vandaan hetzelfde. En er was plaats genoeg en dus nog altijd peis en vree. En zo ging dat maar door tot een twaalftal gezinnetjes een lief dorpje hadden gevormd.
En toen kwam de kakker. En ook hij zag dat het goed was en besloot om zich daar te vestigen. Maar hij was wat groter en sterker en slimmer, en vooral, gemener dan de anderen en dus riep hij de dorpelingen samen en deelde hen mee dat ze voortaan één tiende van alle ooien en van alles wat hun arbeid hen opbracht aan hem moesten afgeven, want anders konden ze een pak rammel en een bastaard verwachten. En hij voegde meteen de daad bij het woord, pikte er iemand uit en gaf hem een stevig pak rammel. En de anderen deden het in hun broek van de schrik, want zij waren geen kakkers, maar pissers. En in plaats van samen te spannen en de kakker een poepje van eigen deeg te laten proeven/ruiken (contaminatie !), zaten ze allemaal op zichzelf in hun hutje te bibberen en de bastaards van de kakker te eten te geven. Hij liet de mannen ook zijn huis bouwen, waarbij hij vooral aandacht had voor stevige deuren en sloten, want anders sliep hij niet rustig met al die boze dorpelingen in de buurt. En zo werd zijn huis een burcht.
Het duurde niet lang of hij schafte zich een paar trawanten aan, ook groot en sterk en gemeen, maar niet zo slim. En van dan af moest hij de mensen niet meer zelf aframmelen. De verkrachtingen deed hij wel nog zelf.
Een beetje verder gebeurde hetzelfde.
En zo leefden daar twee kakkers naast mekaar. Voor het gemak noemen we ze kakker A en kakker B. Het duurde niet lang of kakker A vond dat hij meer en beter getrainde trawanten had dan kakker B, en dus begon hij een plaatselijk oorlogje om het grondgebied van B te veroveren. En ja, de slimmerd had dat goed gezien, en won de oorlog. Maar hij besefte ook dat grondgebied A en B samen wat te veel was om zelf nog te controleren, en dus gaf hij grootmoedig kakker B de toestemming om zijn grondgebied en bevolking verder te blijven uitbuiten, op voorwaarde dat B een gedeelte van de buit aan A gaf. En dus besliste B om van dan af niet 10%, maar 15% belastingen te heffen.
En zo werd B de baron van A. En A werd graaf.
Maar een beetje verder was ook al hetzelfde gebeurd. En de twee graven voerden een oorlogje. En de winnaar werd Koning.
En de koning is het prototype van de kapitalist: hij laat de anderen voor zich werken.