Neen, natuurlijk is mijn titel niet helemaal juist. Hij is zelfs heel veel niet helemaal juist. Maar toch: God is zoals een virus in die zin dat hij niet kan leven zonder de mens. Hij is een parasiet.
Maar er zijn twee grote verschillen: hij dringt zich niet op. Hij vraagt mij heel beleefd fluisterend toestemming om in mij tot leven te komen. Als de mensen hem niet aanvaarden, kan hij niet leven onder de mensen. Alhoewel. Maar dat is voor zo dadelijk.
Het andere verschil ? Hij maakt niet ziek, maar gezond. Hij verzwakt niet, maar versterkt.
Maar waarover hebben we het als we over God spreken ?
God is iets dat meer is dan iemand. Het is iets wat de mens overstijgt. Maar als hij meer is dan iemand, kan ik hem niet “iets” noemen. Van de andere kant is dat “meer dan iemand” ook iets 🙂 wat ik niet kan bevatten. Ik geef het dan maar de naam God. Maar als ik over die God wil spreken schieten woordjes zoals hij en hem eigenlijk tekort, want zij slaan op “iemand”. Het probleem is dat ik geen voornaamwoorden heb die dat meer dan iemand uitdrukken. Dus dan toch maar “hij” of “hem ? Weet je wat ? Ik maak er voortaan hij+ van, ook al schiet ook dat nog tekort en zou ik daar een oneindig aantal plussen moeten bijvoegen.
Die “meer dan iemand” ontstaat als de mens tot het besef komt dat hij slechts een niemendalletje is in een kosmos die gewoon onbevattelijk is; als dat besef diep in de mens doordringt.
En hij+ ontstaat als vanuit die ervaring van transcendentie de mens ook binnen in zichzelf een fluisterende oproep hoort om buiten zichzelf te treden en de as van zijn leven niet meer bij zichzelf te leggen, maar bij de ander. Kortom als hij een oproep hoort om lief te hebben.
Dàt is de betekenis van dat korte zinnetje met die drie korte woordjes, maar met een enorme geladenheid: “God is Liefde”, zoals Johannes in zijn eerste brief de boodschap van die Jezus van Nazareth samenvat.
Wie die oproep hoort en aanvaardt om die te beleven, verzwakt niet zichzelf, maar integendeel: hij wordt sterker als mens. Hij groeit in menselijkheid. Hij wordt mens naar Gods beeld en gelijkenis; nog zo ’n oproep, maar dan van al zeshonderd jaar voor Jezus, in het scheppingsverhaal, het eerste boek van de bijbel.
Zojuist stelde ik dat God niet kan leven onder de mensen als ze hem niet aanvaarden.
Dat is juist en niet juist.
Het is juist in die zin dat God niet kan leven in een mens die kiest voor het egoïsme en zich overgeeft aan genotzucht, hebzucht, zucht naar aanzien… God kàn dood zijn.
Maar het is niet juist omdat de overgrote meerderheid van de mensen toch altijd nog ergens een beetje menselijkheid ontwikkelen en open staan voor de andere mens. De overgrote meerderheid van de mensen is toch nog bekwaam en bereid tot een vorm van liefde, ook zonder dat ze de fluisterende God in zichzelf horen. En sommige mensen groeien door van alles in hun leven naar een menselijkheid die echt beantwoordt aan de bijbelse oproep om mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis, ook zonder dat ze beseffen dat ze zich bewust inschakelen in de beleving van de oproep. God zit nu eenmaal altijd een beetje in de mens. Om het in mythische taal te zeggen: tenslotte heeft hij+ hem geschapen.
Net zoals de meeste mensen, hoor ik niet bij die sommigen.
Ik ben van nature wel extremist, maar niet als het op beminnen aankomt.
Ik heb het nodig om Gods gefluister te horen om extremistischer te worden in mijn beleving van de liefde. Ik zal nooit zo extremistisch worden als waartoe hij+ mij oproept, want hij+ is extreem extremistisch, maar als ik al maar een klein beetje extremistischer word dan nu, moet ik al tevreden zijn. Het veel te weinig zal me wel vergeven worden, zeker ?
PS Volgende zondag ga ik hier op door en zet een boompje op over geluister naar gefluister.