De Bezieling
Bij de aanslag op Salman Rushdie
De fatwa en de aanslag op Rushdie wijzen op het belang van verhalen. Als verhalen niet belangrijk waren, zou er geen reden zijn om die fatwa uit te spreken.
Verhalen worden door machthebbers als gevaarlijk beschouwd. Jezus is gekruisigd omdat hij verhalen vertelde.
Jezus heeft geen theologie gepredikt, geen opstand, geen revolutie. Hij heeft gewoon verhalen verteld. En af en toe een mirakel gedaan. Maar zijn mirakels waren beeldende “verwezenlijkingen” van zijn verhaal. Ze waren een andere manier van vertellen.
Verhalen zijn slechts “gevaarlijk” voor de machthebbers als ze gehoord worden en doorverteld; als ze leven bij een grote groep mensen.
Als verhalen gevaarlijk kunnen zijn voor machthebbers, kunnen andere verhalen, of andere interpretaties natuurlijk ook nuttig zijn voor hen.
Verhalen zijn belangrijk. Mensen kunnen niet zonder verhalen en samenlevingen kunnen niet zonder gedeelde verhalen.
Zonder gedeelde verhalen vallen samenlevingen uit mekaar. Het kan natuurlijk ook gewoon andersom zijn: als samenlevingen uit mekaar vallen, verdwijnen de verhalen.
Wat er ook van weze: de twintigste eeuw is getekend door het einde van de grote verhalen die onze samenleving en cultuur hebben geboetseerd. In deze eenentwintigste eeuw worden we geconfronteerd met de gevolgen: een crisis zonder weerga.
Vermits oorzaak en gevolg mekaar kunnen afwisselen heeft het niet veel zin om te gaan speculeren over de oorzaken van het wegvallen van het grote verhaal van het christendom. Is het atheïsme oorzaak of gevolg ? Is het pure kapitalisme of extreme liberalisme oorzaak of gevolg ?
Of het nu oorzaak of gevolg is: het verhaal van Hitler heeft zeker een grote rol gespeeld. Dat verhaal toonde de destructieve kracht van een verhaal dat met de duivelse efficiëntie van een massaal ingezette propagandamachine bij de mensen in de geesten werd geplant.
Het verhaal van Hitler dwong de mens ook tot de vraag: waar was God ?
Waar was God toen we hem het meest nodig hadden ?
Het leidde tot het besluit: God kan niet God zijn, want als hij almachtig is, is hij niet goed, en als hij goed is, is hij niet almachtig. Want als hij beide zou zijn, zou hij vanuit zijn goedheid, zijn almacht hebben ingezet om het nazistische kwaad – de holocaust – te beletten.
Waar was God ? Als hij er toen niet was, moet hij er nooit zijn… Quantité negligeable.
En zo werd het kind met het badwater weggegoten.
Want dat die godsidee overboord werd gekieperd is volledig terecht. Maar mét die idee werd ook het verhaal van Jezus in de vergeetput verteld.
Als er één verhaal is dat de mens nodig heeft, is het het verhaal van Jezus.
Het gaat dan niet enkel meer over de verhalen die Jezus vertelde, maar over het verhaal over hem zelf.
Een verhaal waarin het antwoord op de afwezigheid van God bij de holocaust al verteld was door de afwezigheid van God bij de kruisdood van Jezus.
Op zijn kruis roept Jezus: “Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten” ?” De verteller van het evangelie-verhaal legt hem hier woorden in de mond die komen uit psalm 22. Psalmen zijn veel ouder dan de tijd van Jezus. Die psalm wijst er op dat al van oudsher de gelovigen vochten met de vraag naar het samengaan van God en lijden.
Ik ga die vraag hier en nu niet voor jullie oplossen. In vorige blogs op zondag heb ik al de elementen aangegeven die tot inzicht leiden. Ok, mijn inzicht. Maar ik heb er geen ander.
Waar het me nu om gaat:
laat ons stoppen met een God te verkondigen die ons liefheeft. Er is geen God die voor ons zorgt.
Jezuïeten en ander gespuis hebben allerlei verklaringen verzonnen om toch maar aannemelijk te maken dat God ons tegelijkertijd kan liefhebben en in de steek kan laten zodat we opgevreten worden door een kanker, aan flarden worden verscheurd door bommen of dat kinderen worden vergiftigd in levensgevaarlijke mijnen in Congo in dienst van… ja van wie eigenlijk ?
Geen enkele van die jezuïetische verklaringen houdt stand.
Het nieuwe schooljaar is begonnen.
Kinderen gaan opnieuw naar de godsdienstles en zullen van welwillende, goedbedoelende, idealistische, gedreven… juffen en hier en daar ook een verdwaalde meester, te horen krijgen dat Jezus hun vriendje is.
Als onze bisschoppen een beetje inzicht en moed hebben, dan jagen ze die juffen en meesters naar waar ze thuishoren: achter een pilaar in een voorts lege kerk. Kunnen ze daar ongestoord bijten.
Maar onze bisschoppen hebben geen inzicht en nog minder moed (behalve Bonny) en dus zal die onzin weer op onze kinderen los gelaten worden.
Godsdienst is een zaak voor volwassenen. Je laat een tienjarige toch ook niet met de auto rijden ?
Religieuze opvoeding moet er in bestaan dat kinderen hun ouders naar de kerk zien gaan, en als ze vragen om mee te mogen als antwoord krijgen: “Neen, nog niet, dat is iets voor grote mensen !”
Laat die kinderen ondertussen schoonheid ervaren, de grootsheid van de natuur op de top van een alp, de wijdsheid van een zee zonder overkant, de kracht van de stilte… Kortom, bereid hen voor op het besef van transcendentie. Later kan je die transcendentie een naam geven: God.
Voed je kinderen ondertussen op tot “naasten”, tot medemenselijkheid, tot bereidheid tot delen, tot openheid voor gemeenschap, tot bekwaamheid en bereidheid tot liefde… Later kan je God daar aan koppelen: God is liefde. (1 Joh. 4,8) Dan zullen ze bekwaam zijn om te begrijpen dat die liefde niets te maken heeft met een God die hen liefheeft, maar dat die God hun leven wel oneindig verrijkt.
En lees en overweeg ondertussen zelf het verhaal van Jezus en de verhalen die hij verteld heeft.