Bestaan hemel en hel, en zijn ze beloning en straf ?

In mijn blog van vorige zondag mediteerde ik even over een tekst uit de Apocalyps van Johannes waarin hij voorspelt: “… de lafhartigen, de trouwelozen, de verdorvenen, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel …”

In mijn commentaar daarop stelde ik dat “… De ondergang is niet het gevolg van Gods straffende aanwezigheid, maar van zijn afwezigheid …”

Vrienden wijzen me er nu op dat er in de evangelies toch geregeld sprake is van een “Laatste Oordeel” waarin de goeden zullen beloond worden en de slechten gestraft.

Een voorbeeld van zo ’n tekst is Matteus 25,  31 e.v.

Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld.  Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven … Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven … De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan. En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven …  Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.” 

Het gaat hier toch duidelijk over beloning en straf, over hemel en hel ? Hierbij sluit Jezus aan bij het traditionele denken van zijn tijd, dat ook nu nog doorleeft bij velen.

Eerste opmerking: dit is een verhaal. Jezus kent slechts één taal: het verhaal. Hij doet niets anders dan verhalen vertellen, en ook de evangelies zelf zijn een verhaal.

Het verhaal speelt zich af in tijd en ruimte.

In tijd:  wanneer de mensenzoon 

In ruimte:  komt

Maar wat als ik nu eens zou proberen om de elementen tijd en ruimte buiten spel te zetten ?

Dat is natuurlijk nooit helemaal mogelijk, want de mens is een tijd-ruimtelijk wezen en kàn niet anders dan denken in tijd en ruimte, maar tijd en ruimte zijn uiterlijk; wat als ik nu eens probeer om het verhaal te verinnerlijken ?

Dan zie ik dat wij zullen geoordeeld worden op slechts één criterium: zijn wij goed geweest voor anderen ? Niet zo maar voor om het even welke andere, maar speciaal voor de armen, de hongerigen …

Sociaal voelende mensen zullen daardoor aangesproken worden. Maar bij Jezus zit het dieper, want in de opvattingen van zijn tijd was armoede een straf van God voor zonde. Als Jezus oproept om goed te zijn voor armen komt hij in opstand tegen die idee van straf.

Daarmee rijdt hij de geestelijke leiders van zijn tijd serieus tegen hun kar. Hij zal dan ook eindigen op het kruis.

Maar het gaat er om dat Jezus aangeeft dat God niet de straffende is, maar de vergevende. Het thema komt overduidelijk terug, bijvoorbeeld, in het verhaal van de Goede Vader en de Verloren Zoon.

Als wij goed zijn voor de armen, brengen wij de God die Liefde is aanwezig: wat wij voor de arme hebben gedaan, hebben we voor God gedaan. Hij is aanwezig in onze zorg voor anderen.

Of wij al dan niet beseffen of we het voor God gedaan hebben, is zelfs niet van belang. Ook wie geen benul heeft van God, maar goed is voor anderen, is bij God.

Wie God aanwezig brengt, is bij God – is in de hemel.

Wie God niet aanwezig brengt, is niet bij God en vervalt in diep ongeluk, de hel.

Hemel en hel zijn geen beloning of straf, ook al worden ze verhalend zo voorgesteld: ze zijn gewoon een consequentie van het al dan niet aanwezig zijn van God.

Bij het laatste oordeel wordt de aanwezigheid van God ten top gedreven: de hemel, het totale bij God zijn. 

Hetzelfde voor de hel: de totale afwezigheid van God.

Ondertussen hebben wij te leven en door al dan niet goed te zijn voor mekaar en speciaal voor de zwakkeren brengen wij God al dan niet aanwezig, soms wat meer, soms wat minder.

We leven in een tijd waarin mensen er actief voor ijveren om God weg te jagen. Het kàn niet anders of dat leidt tot onheil. We stevenen af op een verschrikkelijke oorlog, toppunt van kwaad doen aan mekaar, totale afwezigheid van God. En neen, dat is geen straf van God, maar gewoon resultaat van ons eigen gedrag, ongeloof …

Voor wie dat bij de haren getrokken vindt: zou een oorlog mogelijk zijn als de overgrote meerderheid van de mensheid de boodschap van Jezus ernstig zou nemen ?

Besef wel dat ik het hier niet heb over de God van de kerken. Ik heb het over de God van Jezus. Kerken proberen God in hun dienst te stellen en stellen zichzelf in dienst van de machtigen.

Zeker de katholieke kerk heeft zich hieraan bezondigd. Er zijn tekenen dat er een nieuwe wind – heilige Geest – waait in Rome al zijn alle windschermen daar nog lang niet verdwenen.

Ondertussen is het antwoord nu wel duidelijk: ja, er bestaan hemel en hel – we creëren ze zelf. En dus neen: ze zijn geen beloning of straf.

Laat me afsluiten met een link naar een oude christelijke hymne:  

Maar ook de instrumentale verklanking van Katharina Baker, uitgevoerd door het Oikos kwartet is buitengewoon rijk en mooi:

Ubi caritas et amor, Deus ibi est.
Congregavit nos in unum Christi amor.
Exultemus, et in ipso jucundemur.
Timeamus, et amemus Deum vivum.
Et ex corde diligamus nos sincero.
Ubi caritas et amor, Deus ibi est.
Simul ergo cum in unum congregamur:
Ne nos mente dividamur caveamus.
Cessent jurgia maligna, cessent lites.
Et in medio nostri sit Christus Deus.
Ubi caritas et amor, Deus ibi est.
Simul quoque cum beatis videamus,
Glorianter vultum tuum, Christe Deus.
Gaudium quod est immensum, atque probum:
Saecula per infinita saeculorum.
Amen.
Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God.
Christus’ liefde heeft ons tot eenheid gebracht.
Laat ons juichen en blij zijn in Hem.
Laat ons , Hem vrezend, oprecht beminnen de God die leeft.
en van harte goed zijn met elkaar.
Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God.
Laat ons dus, nu we hier te zamen zijn
Zorgen dat er geen verdeeldheid heerst.
Geen wrok meer, geen onenigheid,
Moge Christus in ons midden zijn.
Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God.
O Christus, God, toon ons uw heerlijkheid,
met uw heiligen die bij U zijn.
Die vreugde zal zuiver zijn en zonder maat,
en duren tot in eeuwigheid.
Amen.[1]

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *