Wie is God ? Alvast ik niet.
Dit antwoord lijkt evident. Maar hoe komt het dan dat ik overal mensen tegenkom die zich gedragen alsof ze god zijn ? Alsof alles rond hen draait ? Die bereid zijn om alles en iedereen op te offeren voor hun eigen belang ?
Tegenwoordig is er een cultus van “iedereen mag zichzelf zijn ?” Goed begrepen is dat natuurlijk juist. Maar moet dat toch ook niet aangevuld worden met het besef dat ik toch ook nog wat werk heb aan mezelf, niet om mezelf te worden, maar om een goed mens te worden ?
Psychologen stellen vast dat het narcisme toeneemt in onze samenleving. Het is groeiend heidendom. Het heidendom is niet een ontbreken van God, integendeel: in het heidendom krioelt het van de goden: mensen die zichzelf god wanen.
Jezus geeft het antwoord op de vraag “Wie is God” in de vorm van een verhaal.
Een welstellende vader had twee zonen. De oudste was een brave plichtbewuste jongen, de jongste een onverantwoordelijke losbol. Op een dag eiste de jongste zijn deel van de erfenis op. Zijn vader gaf het hem en de flierefluiter vertrok naar het buitenland om zich in een leven van losbandigheid te storten met gokken, drank en vrouwen. (Homo’s bestonden toen nog niet.) Maar dat buitenland verzeilde in een recessie die samen ging met een enorme inflatie en dan is zelfs een fortuin snel verbrast en dus verzeilde die gast in de goot en was blij als een boer hem wat varkensvoer (er waren ook nog geen moslims) toewierp om te overleven. Honger dreef hem dus terug naar het ouderlijke huis.
De vader was ondertussen elke dag in het torentje gekropen om uit te kijken over de vlakte in de hoop in de verte zijn zoon te zien terugkomen.
Toen de zoon terug thuis kwam omhelsde de vader zijn naar varkens stinkend kind, en gaf de major domus het bevel om het vetgemeste kalf te slachten en een feest aan te richten waar zelfs Paris Hilton jaloers op zou zijn.
De brave oudste zoon vond dat niet fijn en sprak tot zijn vader: “Gij zijt nen goeie, ik draai ik al zo lang hier mijn botten af en voor mij hebt ge nog nooit een feest gegeven”. Maar de vader antwoordde hem: “Welja, ik ben nen goeie… en zo wil ik ook zijn !”
De bijbelse teksten omvatten verschillende literaire genres. Dit verhaal is een gelijkenis. Met deze gelijkenis wil Jezus duidelijk maken wie God is: een goede vader. Die ook houdt van wie het niet waard is.
De oudste zoon heeft natuurlijk gelijk: het is niet juist wat de vader doet. Niet rechtvaardig. Maar wel liefde. Liefde overstijgt rechtvaardigheid.
Als mens is het normaal en goed dat ik streef naar rechtvaardigheid. Als iedereen dat zou doen, zou onze wereld er beter uit zien.
Maar God is nu eenmaal de overstijgende. Hij overstijgt het menselijke en dan komt Hij uit bij de liefde.
Niet zo maar liefde, menselijke liefde, maar de menselijke liefde overstijgende liefde.
Als mens zijn we bekwaam om lief te hebben, maar niet zo maar iedereen. De geliefde moet iets hebben wat ons aanspreekt. Hij/zij moet eigenschappen hebben die onze liefde “verantwoorden”. Hij/zij moet ons kind zijn; of op een of andere manier aantrekkelijk. Hij/zij moet ons een gevoelen van veiligheid geven…
De God van Jezus overstijgt die menselijke liefde: het gaat om de liefde in absolute zin: totaal, onvoorwaardelijk. De liefde voor de vreemde, de onaantrekkelijke, de smeerlap die geen liefde verdient, de bedreigende… de vijand.
In het scheppingsverhaal van het Oude Testament vinden we een andere gelijkenis: “En God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis”.
Het literair genre van het scheppingsverhaal is de mythe. Het gaat dus niet om iets wat ooit gebeurd is, maar om iets wat aan ’t gebeuren is. En in het Joodse denken is het ook een opdracht of roeping: wij zijn geroepen om mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis. Er is werk aan de winkel.
God is: “zo wil ik ook zijn !”
Hiermee wordt een gevaar van de gelijkenis van de goede vader gecorrigeerd.
Het is een gevaar dat bij christenen algemeen verspreid is. Het is de idee dat God een goede vader is die voor ons zorgt. Die ons behoedt voor lijden.
En dan leert de ervaring dat die God ons in de steek laat. Vertel het maar eens aan de slachtoffers van de holocaust dat God voor hen zorgt.
Maar het zit ook al in het verhaal van de Goede Vader. Ik heb nooit begrepen waarom de godvruchtige commentatoren bij dat verhaal er altijd aan voorbij marcheren: hoe is het in godsnaam mogelijk dat die Vader aan zijn liederlijke zoon effectief zijn erfdeel geeft ? Als een vader zijn zoon wil behoeden voor lijden, doet hij dat toch niet, wetend dat zijn zoon hiermee in de miserie terecht komt…
Het verhaal van de goede vader leert ons ook dat God, ons niét behoedt voor lijden.
En zo wordt het beeld van God in dat verhaal in de juiste context gezet: in zijn kern is het een oproep om mens te worden zoals die Goede Vader. Om te streven naar die onvoorwaardelijke liefde.
God is: “zo wil ik ook zijn”.