… God wil door een mens gekend worden om zo een nieuwe mens te scheppen.
Laat ons dan nu eens aannemen dat een mens zonder kennis van God zichzelf net zo goed zou kunnen veredelen en ontwikkelen als mét kennis van God …
Als je even ver zou kunnen komen door jezelf te kennen als door God te kennen, wat zou je dan kiezen ?
Zelfs binnen de sfeer van het menselijke zou je voor het laatste kiezen. Als je immers in eenzaamheid net zo ontwikkeld zou kunnen worden als door een mens te leren kennen tot wie je je van ganser harte aangetrokken voelt, zou je er toch voor kiezen om die andere mens te leren kennen ?
Bij God is het toch nog anders dan bij die andere mens. Want we hebben God nodig om het eerste geheim van de waarheid te vatten: dat de mens op zichzelf niets is …
Tot zover de onvolprezen Sören Kierkegaard.
Zelf onderstreep ik graag dat ik God voor niets nodig heb.
Ik zit dan in de vergelijking van liefde met verliefdheid.
Een van de kenmerken van de verliefde mens is dat hij het gevoelen heeft dat hij niet zonder zijn geliefde kan. Je hoort de romanticus dan prevelen: “ Elke seconde zonder jou is verloren tijd …”
Maar natuurlijk blijft hij daarmee zitten in de basishouding van de verliefdheid: het egocentrisme.
De verliefde heeft de geliefde nodig. De geliefde moet er zijn voor de verliefde. Het gaat om krijgen.
Natuurlijk wil de verliefde ook geven. Hij weet immers dat hij niet kan krijgen zonder te geven. Maar dat geven verandert niets aan de basis die het egocentrisme is.
In de liefde echter kan de liefhebbende wél zonder de geliefde. Maar hij wïl er niet zonder.
Ik heb het dan over de pure liefde.
In een menselijke relatie is wederkerigheid natuurlijk noodzakelijk. Je kan het leven niet samen leven zonder samen. Maar dan gaat het om twee mensen die zonder mekaar kunnen, maar niet zonder mekaar willen.
Dat liefhebbende mensen na een tijd de facto misschien niet meer zonder mekaar kunnen is te wijten aan het feit dat samen zijn tot een gewoonte is geworden. Gewoontes zijn moeilijk los te laten. Maar dit niet zonder mekaar kunnen valt niet samen met liefde.
En dus ja: ik kan zonder God. Want als ik niet zonder God zou kunnen, zou ik God in mijn dienst stellen.
Daarmee zou ik hem niet meer de Allerhoogste laten zijn.
Met andere woorden: ik maak hier kom af met de veel aanbeden God probleemoplosser die we aanroepen bij ziekte of ander onheil of om de Lotto te winnen.
Ik maak hier kom af met gods-dienst: de mens die God dient opdat God de mens zou dienen.
In een andere context heb ik God natuurlijk wel nodig in die zin dat ik deel uit maak van Gods schepping. Zonder God zou ik niet bestaan.
Voor wie niet gelooft in de God Schepper: misschien aanvaard je wel de idee: een oneindig geheel (heelal) waarin het geheel meer is dan de som van de delen, juist omdat de delen met mekaar verbonden zijn. Mag ik dat geheel Schepping noemen ? Dan heb ik het niet over godsdienst, maar over religie. Het Latijnse woord religare betekent “verbinden”.
Ik draai nu de zaken om. Ik ga weg van de vraag wie of wat is God waarbij ik uitkom bij verbinding, maar ik vertrek van het element verbinding en geef dat een naam: God, Schepper.
Als ik dan ook nog geloof dat dat heelal en mijn bestaan daarin (ook al ben ik maar een druppel in een oceaan) zin heeft, dan wordt dat God, Schepper, Zingever.
Of die God dan al dan niet iemand is, maakt niet uit: hij is alleszins méér dan iemand. Wat dat méér dan iemand dan in essentie is, kan ik niet bevatten. Als mens geraak ik niet hoger dan dat iemand. Vandaar dat wij God spontaan als iemand zien. Voor mij geen probleem als we er maar altijd bijdenken dat hij meer is.
En dan komt Kierkegaard.
God nodig hebben is de hoogste volmaaktheid van een mens.
Hij plaatst ons weer in een andere context.
Ik laat de bezinning over de tekst nu aan jullie over, maar plaats de idee in het kader van het scheppingsverhaal waarin God “de mens schept naar zijn beeld en gelijkenis …” (Gen. 1,26)
Als een Jood zo iets schrijft, dan gaat het niet zo maar over iets wat zou gebeurd zijn in het verleden.
Het gaat dan over iets wat bezig is en waar een opdracht voor de mens in vervat ligt: wij worden opgeroepen om mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis. Neen, niet om gelijk te worden aan God – wij zijn God niet – maar wel om altijd weer te blijven streven naar het onbereikbare; naar een menselijk ideaal naar het beeld van God.
Simpeler uitgedrukt: wij worden opgeroepen om altijd te blijven proberen om een nog beter mens te worden.
Tja, en daarvoor heb je natuurlijk die God nodig, want hij is juist dat ideaalbeeld.
Ook nu weer kan je een omkering doen: in het klassieke denken wordt uitgaan van die God als gegeven met dan de vraag: wie of wat is hij ? Maar je kan ook andersom redeneren: ik wil er naar streven om een beter mens te worden; naar een ideaalbeeld. Dat ideaalbeeld geef ik de naam God.
En dus ja: enkel als ik die God aanvaard in mijn leven, ben ik op weg naar de hoogste volmaaktheid.
Omgekeerd: ik aanvaard dat er een hoogste volmaaktheid is en die noem ik God.
En die God heb ik dus inderdaad nodig. Pas in het besef van die noodzaak ga ik op weg naar de hoogste volmaaktheid.
Er zijn natuurlijk mensen die niet van God willen horen, om welke redenen dan ook.
Voor hen zijn die omkeringen interessant.
Want willen ze wel horen van een alles omvattende verbondenheid ? Van een nooit voltooid streven naar hogere menselijkheid ?
Voor mijn part mogen ze die verbondenheid en die menselijkheid dan Dog noemen; of Dag, of Joepie …
Alleen wordt communiceren dan wel een beetje moeilijker. Maar dat lossen we tegenwoordig wel op met AI.
Tenslotte: wat is dat ideaal van menselijkheid dan ? Omgekeerd: wat is dan die God ?
Ik heb nergens een beter antwoord gevonden dan in de boodschap van Jezus: God is Liefde. En laat nu net die liefde verbondenheid zijn. De verbondenheid van de schepping op menselijk niveau.
In mythologische taal wordt dat dan: God houdt van zijn schepping en van zijn mens.