
Altijd opnieuw krijg ik de vraag: “ Je zegt van jezelf dat je gelovig bent. Maar hoe wéét je dat God bestaat ?” Het klassieke antwoord is dan: “Ik wéét het niet. Ik geloof.”
Een aantal mensen haken dan af. Voor mijn part zijn dat de dommen die denken dat het om weten gaat.
Er zijn mensen die zeggen dat ze het ook zo graag zouden willen geloven, maar het niet kunnen. Ze hebben het al beter begrepen: het gaat niet om weten, maar om geloven.
God is niet te weten. Want weten houdt in dat ik “het” “vat”. Wat ik kan “vatten” is niet groter dan ik. Als God per definitie groter is, is hij niet te bevatten.
Geloven integendeel is juist het tegenovergestelde van bevatten: de aanvaarding van het grotere, het onbevattelijke. Geloven is een daad van overstijgen van zichzelf; een daad van overgave. Ook dat is God: de transcendente, de alles overstijgende waartegenover slechts één houding past: overgave.
Bij wijze van voorbeeld: als mensen voor echte schoonheid staan, of het nu in de natuur is, in de beeldende kunst of in de muziek… dan krijgen ze een gevoelen van overgave, een besef van “onbevattelijkheid”. Als ik probeer om een kunstwerk helemaal “uit te leggen”, maak ik het kapot.
In de kunst krijg ik een ervaring van overstijging, van transcendentie, maar het gaat niet om het àlles overstijgende. Het gaat niet om God.
Ik kan de mens centraal stellen (humanisme, atheïstische humanisme) en daarmee blijven steken op het menselijk niveau. Als ik zo rondom mij kijk is dat een niet al te hoog niveau. De onpeilbare laagheid van de oorlog zegt genoeg over de mens.
Bestaat God ? Eigenlijk is het een domme vraag. Een betere vraag is: bestaat er in mij geloof ?
De vraag of God al dan niet bestaat, is totaal irrelevant.
Ja, ze kan relevant zijn in het Jodendom of de islam. Daar is God iemand met eigenschappen. Hij is goed, rechtvaardig, barmhartig…
In het christendom is die God niet iets of iemand met eigenschappen. Hij is een gebeurtenis.
Johannes geeft de bepaling van de God van Jezus: hij is Liefde. Liefde is een gebeurtenis. God bestaat niet als hij iets doet, maar als hij gebeurt.
Het schilderij van Morot laat God zien: er gebeurt iets. Er gebeurt liefde.
Morot verbeeldt de parabel van de barmhartige Samaritaan. Onderaan zal ik de tekst van deze parabel weergeven, maar hier volstaat het om te weten dat het gaat om een man die beroofd door rovers langs de weg ligt en gered wordt door een voorbijganger die zelf behoort tot een volk waar de Joden minachtend op neerkeken.
Morot geeft het slachtoffer een figuur waarin je spontaan de Christus herkent die liefdevol van het kruis wordt afgenomen. Spontaan denk je dan aanna een Pietà. Bij een Pietà gaat het niet (enkel) over de figuur van Jezus; het gaat vooral over de liefde waarmee hij wordt opgevangen. Een prachtig voorbeeld daarvan is de Pietà van Michelangelo.
Die liefde wordt door Morot sterk verbeeld.
De naaktheid zowel van de Christus, als van de liefdevolle mens spreekt van een diepe intimiteit. Die intimiteit ligt in het contact van huid op huid. Ze ligt in de omarming door de Samaritaan. Maar ook in de linkerarm van de Jezus die omarming suggereert.
Hier stoten we op het eigene van de christelijke naastenliefde.
Ik kan gul geven aan goede doelen. Ik kan me inzetten voor een socialistische samenleving waarin solidariteit en gelijkheid gecultiveerd worden. Dat is goed en nodig. Ook de christelijke naastenliefde roept daartoe op.
Maar het is niet genoeg. Het is nog niet diep menselijk genoeg. De gebeurtenis God ontbreekt.
Om het met een beeld duidelijk te maken: wat zou Morot geschilderd hebben als de barmhartige Samaritaan gewoon een ambulance zou gebeld hebben ?
In “God is Liefde” zit niet enkel het woord Liefde, maar ook het woord God.
God staat hier dan voor het transcendente, het overstijgende. Dat gaat samen met het onvoorwaardelijke. Het begrip God maakt de liefde tot een onvoorwaardelijke plicht.
Ik heb het eerder al gezegd: het christendom is geen ethiek; geen geheel van geboden en verboden. Jezus kent slechts één gebod: heb elkander lief. Maar dat is dan ook een goddelijk gebod. Daarover kan je niet discussiëren. God is alles, is totaal, daar gaat niets boven.
“God is liefde” betekent dat die liefde boven alles gaat.
Ook dat heeft Morot goed gevat.
Kijk naar het gelaat van de Samaritaan. De man is zelf getekend door lijden. En toch toont ook zijn blik een vorm van sereniteit. De tocht is duidelijk moeilijk. Maar hij lijdt niet, want hij doet gewoon wat moet gedaan worden. Ik zie niets van twijfel. Hij zit niet met de vraag: waar ben ik mee bezig ? Of: “ Kan men dat wel van mij vragen ?”
Het is voor hem een evidentie. Hij beleeft onvoorwaardelijk de liefde.
Op dit kunstwerk zien we God gebeuren.
Als ik rondom mij kijk zie ik God voortdurend gebeuren. Als iemand een rolstoel duwt. In de mantelzorg. In diepe vriendschap. In de liefde van mensen die mekaar vergeven…
Neen, ik zie God nooit in zijn volheid. Het blijft altijd menselijk.
Ik weet ook van mezelf dat ik dit hier wel kan schrijven, maar dat ook ik voortdurend tekort schiet in de beleving van mijn geloof. Ik màg ook tekort schieten. Ik ben God niet.
Maar geloven betekent wel dat ik niet enkel aanvaard dat ik tekort schiet, maar ook aanvaard dat ik het elke keer opnieuw moet proberen. Geloven is aanvaarden dat ik moét groeien in bekwaamheid en bereidheid tot liefde, tot in het oneindige toe.
Tenslotte moet ik het nog hebben over het derde personage op het schilderij: de ezel.
De ezel is een belangrijk personage in de evangelies.
Jozef en Maria komen aan in Bethlehem op een ezel. Op een ezel vluchten ze naar Egypte. Op palmzondag trekt Jezus Jerusalem binnen. Op een ezel.
De ezel staat tegenover het paard van de gewapende ridder. Jezus wordt door de Joden in Jeruzalem onthaald als een koning. Maar een koning die geen wapens brengt maar vrede.
Het paard staat voor macht. De ezel voor machteloosheid. De machteloosheid van de zwangere vrouw, van de vluchteling… De machteloosheid die eigen is aan de liefde. Wie God samen denkt met almacht, heeft het christendom niet begrepen.
Christenen hebben het voor duiven. Ik haat duiven. Vredesduiven ? Ze doen niets anders dan ruzie maken en schijten. Geef mij maar een ezel. Ja, ik weet het, die schijt ook… maar niet op mijn kop.
Parabel van de barmhartige Samaritaan
Daar trad een wetgeleerde naar voren om Hem op de proef te stellen. Hij zei: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Hij sprak tot hem: ‘Wat staat er geschreven in de Wet? Wat leest ge daar?’ Hij gaf ten antwoord: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.’ Jezus zei: ‘Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven.’ Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: ‘En wie is dan mijn naaste?’ Nu nam Jezus weer het woord en zei: ‘Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem halfdood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet; hij kwam daarlangs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën tevoorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?’ Hij antwoordde: ‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’ En Jezus sprak: ‘Ga dan en doet gij evenzo.’