Doorbraak
Puberaal atheïsme baat niemand
Puberaal atheïsme komt dikwijls voor bij mensen die als kind gelovig zijn opgevoed, maar die in de puberteit dat geloof geconfronteerd zagen met de wetenschap en de ratio. Daarbij moesten ze vaststellen dat die zogenaamd almachtige goede vader, niet thuis gaf als ze hem nodig hadden, en zich zelfs in al zijn almacht niet verwaardigde om de holocaust tegen te houden. En dus kieperden ze dat geloof overboord. Terecht.
Maar er is zoveel uit je kindertijd waaruit je weg moet groeien, naar volwassenheid toe, en die mensen hebben dat voor heel veel levensterreinen ook gedaan, maar niet voor het geloof. Ook nu weer: je kan het hen niet kwalijk nemen, want dat geloof uit hun kindertijd, was wel het geloof van de volwassenen die hen opvoedden. En daar waar ze bij die volwassenen wél volwassenheid als voorbeeld zagen op die andere levensterreinen, zagen ze dat niet als het over geloof ging. En ik moet eerlijk zijn: eigenlijk ken ik geen mensen met een volwassen geloof buiten mezelf. Daar hoor je weer de arrogantie die wel meer in mijn betogen doorklinkt. Sorry ! Maar eigenlijk toch niet.
Ik kan perfect leven met agnosticisme. Maar – ik sla terug – atheïsme is arrogante onzin. Het is nogal evident om toe te geven dat we veel (nog) niet weten, en heel zeker nooit alles zullen weten. Want wij mensen zijn acteurs in het toneelspel van het leven. En wie er in meespeelt, kàn onmogelijk het hele plaatje zien, en een overzicht hebben. Wie op het schilderij staat, kan het niet zien. Enkel de regisseur van het spel, of de schilder kan het geheel doorgronden. Ik blijf dan zitten met de vraag of er wel een regisseur is, en of het schilderij niet gewoon een toevallig geklieder is. Ik denk dat er aanwijzingen zijn dat er wél een schilder of regisseur is. Zo bijvoorbeeld kan ik toch moeilijk mezelf als pure chaos zien. En het feit alleen al dat er wetenschap is, wijst er op dat er niet enkel chaos is. Maar aanwijzingen zijn slechts aanwijzingen en aanzetten om ergens over na te denken, maar niet genoeg om iets te weten. Dus blijf ik het recht hebben om te zeggen dat ik het niet weet. Maar wie beweert dat hij wéét dat er geen schilder of regisseur is, verkoopt arrogante dwaasheid. En wie beweert dat de wetenschap aantoont dat er geen God is, kan misschien een goede wetenschapper zijn, genre Dawkins, maar is een domme mens, die zich beter bij zijn wetenschap zou houden. Zeker als zijn atheïsme dan ook nog agressief is.
En dus ja: ik ben zelf agnost. En toch geloof ik, want het is niet omdat ik het niet wéét of niet kàn weten, dat ik het niet kan geloven. Ik geloof het, precies omdat ik het niet kan weten.
Tot nu toe heb ik me bewogen in de denkwereld van het agnosticisme en atheisme. Dat is interessant. Maar het gaat daar over weten. En ik heb het over geloof. Daar gaat het niet over weten of niet weten. Dus wordt agnosticisme of atheïsme irrelevant. De vraag of God bestaat is een irrelevante vraag. Want niemand (behalve ik !) kan zeggen wie of wat God eigenlijk is, en wat betekent “bestaan” eigenlijk ?
Ooit waren geloof en wetenschap één. Ze vloeiden in mekaar over. Het scheppingsverhaal was voor de mensen van toen zowel wetenschap als zingeving. Galileï kreeg de hele katholieke meute over zich heen omdat die er van overtuigd was dat zijn wetenschappelijk inzicht het einde van de godsdienst zou betekenen. Stilaan zijn beide uit mekaar gegroeid. Maar de overgrote meerderheid – ook van zeer intelligente mensen – is er nog altijd niet in geslaagd om de band helemaal los te laten. Als ze de vraag naar God stellen, situeert die vraag zich nog altijd in de sfeer van het wetenschappelijke denken. En daar hoort ze niet in thuis. De vraag “bestaat iets ?”, is een wetenschappelijke vraag. Bestaan er ezels ? Om die vraag te beantwoorden moet ik eerst bepalen wat een ezel eigenlijk is. Ik moet een aantal eigenschappen onderscheiden die ik wetenschappelijk vaststel: kleur, oren, staart… En dan moet ik proefondervindelijk vaststellen dat het beest is waargenomen. Eigenlijk is dit een simpele zaak. Ja, er bestaan ezels. Ik kom ze elke dag tegen. En dikwijls marcheren ze.
Moeilijker wordt het als ik vraag: “bestaat de liefde ?” Ik kan denken dat ik mensen zie die mekaar liefhebben. Maar zie ik dan liefde ? Of nog moeilijker: zie ik dan dé liefde ? Bestaat dé liefde omdat ik mensen zie die van mekaar houden ? De vraag “bestaat de liefde” is een zinloze vraag. Ik kan enkel zeggen dat ik uit het feit dat ik mensen zie die liefhebben, in mijn geest het begrip liefde ontwikkel en dat ik zeker weet dat dat begrip er is in mijn geest. Maar daar stopt het ook. En toch geloof ik dat de liefde bestaat. Ook als ik moet toegeven dat er mensen zijn die door allerlei ervaringen, niet geloven dat er liefde bestaat. Het besluit is duidelijk: de vraag, bestaat de liefde is geen wetenschappelijke, maar een existentiële vraag. Het antwoord kan enkel mijn antwoord zijn. De wetenschappelijke vraag is niet te beantwoorden. Maar ik kan wél zeggen dat voor mij de liefde bestaat.
In de eerste brief van de apostel Johannes vind je de meest heldere samenvatting van de christelijke boodschap: God is Liefde. Voor mij bestaat God. En ik ken Hem zelfs (een beetje), want ik weet (een beetje) wat liefde is.
Daarmee is niet alles, en zelfs heel weinig gezegd. Maar ik zit nu aan 975 woorden. En dat is genoeg voor vandaag.