God is de Herder die waakt over mij, die mij geleidt naar de groenende weiden; God is mijn Herder, mij altijd nabij, om mij naar vredige waat’ren te leiden.
Liefelijk lokt mij zijn wenkende stem: God is mijn Herder, ‘k ben veilig bij Hem.
Moet ik langs dreigend en donker ravijn, nooit zal ik listige vijanden vrezen. God zal mijn Hoeder, mijn veiligheid zijn, God zal een steun en een trooster mij wezen.
Liefelijk lokt mij zijn wenkende stem: God is mijn Herder, ‘k ben veilig bij Hem.
Een Vlaams kerklied. Psalm 23
Literair meesterschap. Zet er nog een knaapje met een panfluit bij, en als ik homo zou zijn, zou ik in vervoering geraken. Idyllisch.
Maar mijn leven is geen idylle geweest. Het uwe wél ? Dus, waar slaat dit op ?
Toen ik nog in Leuven studeerde, kwam ik iedere dag voorbij een kerk van de bruine paters. Het was een ietwat muffige kerk, net zoals de paters, maar toch sprong ik er wel eens binnen. Soms gewoon binnen en buiten, langs de rechterdeur binnen en dadelijk langs de linkerdeur weer buiten. Je kan dan wel zeggen dat dat toch niet veel zin had. Maar voor mij was het zoals wanneer je tijdens een wandeling voorbij een lekker geurende struik komt. Zo is de geur er en zo is hij weer weg. Maar je hebt er toch maar van genoten. Altijd waren er studenten die een kaarsje kwamen branden, en als de examens er aan kwamen stond heel de kaarsenkraam vol devoot geflikker. Ik vond dat raar, want van universitairen zou je toch verwachten dat ze intelligent zijn en wetenschappelijk, of op zijn minst rationeel denken. Maar ik vond dat niet belachelijk, want als die mensen daar iets aan hadden, gunde ik hun dat. Alleen was en ben ik er van overtuigd dat God zich echt niet bezig houdt met examenvervalsing. Ik denk zelfs dat God dat niet kàn. “God ziet u !”, weet je wel, met dat oog in die driehoek. En als Jezus in het evangelie iemand miraculeus geneest, dan zegt Hij niet: “God heeft u gered” of “Ik heb u gered”. Maar wél: “Uw geloof heeft u gered”. Blijkbaar had Jezus toen al een grote kennis van de psychosomatica 🙂 Lees ook: Mk 6: 5-6.
Op een dag ontmoet ik in die kerk een student die ik ken als diepgelovig, elke zondag naar de mis, intelligent, serieus, een harde werker, (een West-Vlaming, gevormd in het college van Torhout) en hij vertelt me dat hij tijdens de examens iedere dag een kaarsje komt branden. Toch was hij gebuisd. Hoe dat kwam, weet ik niet. En hij zelf waarschijnlijk ook niet. Hij is er wel doorgekomen in tweede zit, en alle volgende jaren in eerste zit, ook al heeft hij nooit nog kaarsjes gebrand.
Als ik aan tafel ga met conservatief katholieke familie, krijg ik telkens de opmerking dat ik niet bid voor het eten. En ze vragen dan: “gaan we het op zijn hondjes doen ?” Ik weet niet of ze zich bewust zijn van de seksuele connotatie, maar dat doet niet terzake. In ieder geval knipogen ze er niet bij. Ik leg dan uit dat ik onmogelijk woorden van dank voor dit maal over mijn lippen kan krijgen, want wat moeten de mensen dan bidden die honger lijden ?
“Voor spijs en drank, voor dagelijks brood, wij danken U, Oh Heer !”… wordt dat voor die hongerlijders: “voor honger en dorst… wij vervloeken U, Oh Heer” ?
Ik heb nog al wat ongelovige vrienden. Velen daarvan zijn ooit echt wel gelovig geweest. En velen hebben hun geloof verloren omdat ze tot God gebeden hebben om zaken te bekomen. Goede zaken, en niet voor zichzelf, maar voor anderen. Maar God heeft hen niet verhoord, en als je dus niets hebt aan God, waarom je dan nog met Hem bezig houden ?
Het probleem voor die mensen is dat hun groei van kinderlijk (ik zeg met opzet niet “kinderachtig” ) geloof naar volwassen geloof zich niet heeft doorgezet. Je kan het vergelijken met de verhouding tussen een kind en zijn vader (Onze Vader !) Zolang dat kind kind is, is het van zijn vader afhankelijk: het vraagt iets aan zijn vader, en krijgt het, want de vader zorgt voor het kind. Het kind heeft er een onvoorwaardelijk vertrouwen in dat zijn vader het alles zal geven wat nodig is. Maar er komt een tijd dat de rollen omkeren: het kind is volwassen geworden, en gaat voor zijn vader zorgen. Als dat niet gebeurt en het kind blijft afhankelijk van zijn vader, is er iets mis: de groei naar volwassenheid is ergens vastgelopen. Uiteraard is dit slechts een vergelijking, en loopt dus zoals alle vergelijkingen ergens mank, maar toch stelt zich hier de vraag: hoe sta ik tegenover mijn Goddelijke Vader ? Met een kinderlijk, of met een volwassen geloof ?
PS Als ik het over een Goddelijke Vader heb, gebruik ik natuurlijk mythische verhalentaal.
Alles begint natuurlijk met wat het woord God voor u betekend…als je je schuldig en bang voelt voor een bedreigende oordelende God buiten uzelf…dan heeft dit een heel andere betekenis dan als je gelooft dat je het Licht van de wereld bent als zijnde een unieke schepping van God naar zijn beeltenis gemaakt…