Streven
Hoe weet ik eigenlijk zeker dat iets bestaat ? Ik zie een boom, en ik kan hem voelen. Maar zien en voelen zijn zintuigen, en als ik andere zintuigen zou hebben, zou ik iets anders zien en voelen. Een mier ziet en voelt geen boom. Dus: is er wel echt een boom ? Natuurlijk ga ik er van uit dat er een boom is, want ik kan er tegen pissen – ik ben een man. Maar kan ik er zeker van zijn dat ik een man ben ? Ja, ik kan zeggen dat ik een man ben omdat ik tegen een boom kan pissen. Maar dat is een kringredenering die me niet verder brengt. Maar als ik niet kan zeggen dat ik een man ben, en niet kan weten of er een boom is, besta ik dan zelf wel ?
Descartes lost het probleem op door te zeggen: van één zaak ben ik zeker: ik ben. Want als ik niet zou zijn, zou ik me niet de vraag kunnen stellen of ik wel echt ben.
“Ik ben jij” begint met te zeggen: ik ben. Dat weet ik dus zeker. Maar wie is dat ik ? Is het zoals Descartes zegt enkel een vraag stelling, of een denken ? Als het enkel een denken is, ben ik dan nog wel dezelfde ik als ik iets anders denk ? En als ik niet meer dezelfde ik ben, is er dan nog wel een echt ik ?
Moet Alice niet van naam veranderen als ze niet meer zegt: “ik ben jij”, maar “ik ben ik, en jij bent jij” ?
Als mensen intreden in een kloosterorde, krijgen ze een andere naam.
Kan zo ’n kloosterling dan zeggen: ik word jij ?
In Marche-les-dames is er een nonnenklooster waar iedere non in een eigen klein huisje woont dat ze nooit verlaat. Ze spreekt niet met andere nonnen. Haar eten wordt in stilte door een luik naar binnen geschoven. Toch getuigen die nonnen ( hoe doen die dat zonder te spreken ? ) van een groot gevoelen van gemeenschap niet zozeer met hun medezusters, maar met àlle mensen.
Eigenlijk is hun ik verdwenen, want in volledige stilte en afzondering telt niet meer het zelf maar gaat het op in het grote geheel dat die nonnen God noemen. Ze geven zich er helemaal aan over, en als ze dat lang genoeg volhouden, is het zelfs geen overgave meer, maar is het gewoon iets wat is.
Natuurlijk is een mens een ik. Dat blijkt al uit het feit dat de mens “ik” kan zeggen. Maar de mens is ook een “jij”, omdat een ander ik “jij” kan zeggen. Als een mens tegelijkertijd een ik en een jij kan zijn, mag hij dan zeggen: ik ben jij ? Zijn ik-zijn en jij-zijn vallen in hem samen.
Ik ben jij, in de mond van een kind is geen diepe filosofische waarheid. Maar in feite is het dat wel, want inderdaad: mijn ik bestaat enkel omdat ik ook “jij” ben. Zonder iemand die “jij” zegt, zou er geen “ik” zijn. Of nog: een mens bestaat slechts als hij ook voor iemand anders bestaat. Zijn ik-bestaan valt samen met zijn jij-bestaan.
Of nog: zonder wij is er geen ik.
Dan stelt zich de vraag: over wie gaat het als ik “wij” zeg ?
Gaat het om die ene andere, gaat het over meerdere anderen die ik ken, of gaat het om àlle anderen ?
Die nonnen zijn natuurlijk extremisten. Maar ze wijzen wel de weg.