Trouw (Nl)
De stoa is populairder dan ooit; zo leef je als een stoïcijn
Ik heb het wel voor het stoïcisme. Ik heb het heel mijn leven toegepast. Niet altijd genoeg. En gelukkig niet enkel het stoïcisme.
Je kan het stoïcisme situeren bij het boeddhisme en religie. Alle drie zoeken ze naar een manier om om te gaan met het lijden. Daarbij is het stoïcisme de a-religieuze variant. Het boeddhisme is niet strikt religie, maar heeft er wel kenmerken van, en is voor mijn part een tussenvorm.
De omgang met het lijden kadert in de vraag naar het geluk. En daar wringt het schoentje.
We worden in deze tijd overstelpt met literatuur die ons zou moeten helpen om gelukkig te worden. Esoterische zweverij, mindfulness, stoïcisme… zelfs de belachelijke dagelijkse goede daad van de scouts komt terug bovendrijven.
Ze gaan uit van – en verspreiden de idee dat een mens gelukkig moet zijn. Nu is dat natuurlijk wel zo. Maar tegelijkertijd houdt dat ook in dat de mens moet streven naar geluk. En dat is niet zo.
Vooraf: ik ga het hier hebben over het bijbelse scheppingsverhaal: dat is een mythe.
Na de schepping plaatst God de mens in het Aards Paradijs of Tuin van Eden. Aards Paradijs kan je vertalen in “geluk”. Let op het woord Aards: de mens moet gelukkig zijn hier op aarde. De hemel is een uitvinding van de pastoors en kapitalisten die de mensen wilden doen berusten in hun lot van uitgebuitenen.
De boodschap is simpel: God wil dat de mens gelukkig is.
Maar in die tuin staat een boom van wiens vruchten de mens niet mag eten. Het is de boom van de kennis van goed en kwaad (klassieke vertaling). Door daarvan te eten, zal de mens die kennis verwerven, en dat wil God niet. Goed en kwaad kan je laten samenvallen met geluk en ongeluk. De kerk houdt ons voor dat kwaad er in bestaat dat we verboden overtreden. Dat is natuurlijk dikke zever: kwaad is alles wat de mens ongelukkig maakt. Voor mijn part mag je dat “alles” vastleggen in regeltjes, maar voor een beetje denkend mens zijn die regeltjes ballast.
God wil dat de mens gelukkig is, maar God weet ook dat de mens ongelukkig zal zijn, juist door de kennis van geluk en ongeluk die hem zou toelaten om naar zijn geluk te streven.
De reden daarvan wordt duidelijk als de mens toch eet van de boom. Plots gaan hem dan zijn ogen open en ziet de mens dat hij naakt is. Naaktheid staat voor kwetsbaarheid. Tot dan was kwetsbaarheid geen thema. Nu wordt de mens kwetsbaar door de andere mens. En dat precies doordat de mens gaat streven naar zijn geluk. Streven naar het eigen geluk is egoïsme of op zijn minst egocentrisme. Door het streven naar geluk wordt de paradijselijke harmonie tussen de mensen – Adam en Eva; mannen en vrouwen – verbroken.
De boodschap van Jezus sluit hierbij aan. Johannes vat die samen in drie woordjes : God is Liefde. Het leidt me te ver om het hier exegetisch te verklaren, maar bij Jezus (niet zomaar bij anderen) mag je God vertalen door geluk. Geluk is liefde.
En liefde bestaat er juist in dat je niet gefocust bent op je eigen geluk, maar op dat van de geliefde.
Natuurlijk roepen ook stoïcisme en boeddhisme op om “vriendelijk en goed” te zijn voor mekaar. Natuurlijk helpt dat, maar het verlost de mens niet van zichzelf zoals het christendom dat doet. Voor een christen is het geluk niet iets wat hij verwerft, maar een geschenk.
Je kan het buiten de religieuze sfeer proberen te trekken. Wie streeft naar het geluk blijft altijd zitten met de vraag: ben ik nu wel gelukkig ? Moet ik niet nog iets meer doen om gelukkig te worden ? Die vraag op zich tast al het geluk aan. Daarbij is er in het christendom slechts één antwoord: de liefde. Bij de andere “opvattingen” is “goed zijn voor een ander” slechts één factor. Zo belet stoïcisme je niet om te proberen carrière te maken. Het helpt je enkel om er mee om te gaan als het mislukt. Je krijgt dan mensen die denken dat ze carrière moeten maken om gelukkig te zijn. Platvloerser, maar meer algemeen: mensen die denken dat geld en comfort, genot… bijdragen tot geluk. Als christen kijk ik met verbijstering naar mensen die zich in coronatijd ongelukkig voelen omdat ze niet meer mogen “feesten” – wat dat woord in hun context ook mag betekenen.
Maar het is niet zo simpel. Wat doe je met de pijn van een vader die zijn zoon ziet ten onder gaan aan drugs ? Hoe groter zijn liefde, hoe groter zijn pijn ? En dus hoe ongelukkiger hij is ?
Hier stoten we op de vraag wat die liefde dan eigenlijk wel is. Als Johannes zegt: God is Liefde, heeft hij het niet over zomaar elke liefde. Ik heb het in eerdere blogs al gehad over eros en agapè. De menselijke liefde en de goddelijke liefde. Ik heb hier niet de plaats om dit opnieuw te bespreken, maar ik zal het nu cru stellen: de goddelijke liefde bindt zich – anders dan de menselijke liefde – niet aan de geliefde. En zeker bindt ze de geliefde niet aan de “minnaar”. Ze bestaat op zich. Ze bindt zich niet, anders dan het stoïcisme of het boeddhisme om de pijn te vermijden, want ze aanvaardt de pijn. En ze heeft de binding niet nodig om te beminnen. De goddelijke liefde kent geen gemis van de geliefde. Ze is niet gericht op resultaat en kent dus geen mislukking. Ze kent geen wanhoop, want ze blijft wat ze is en dus blijft ze hopen. Als het nodig is, een eeuwigheid lang.
Stoïcijnen hamerden er op dat je enkel een gelukkiger mens kan worden door levenslang de stoïcijnse houding te beoefenen. Boeddhist word je slechts door levenslange meditatie. En nooit bereik je een eindpunt. Dat geldt ook voor de goddelijke liefde. Ze zal je pas gelukkig maken in de mate dat je ze bereikt, en dat vraagt volgehouden strijd in uitzuivering van motieven en groei in onbaatzuchtigheid. Maar als ik moet kiezen tussen bezig zijn met mezelf om mijn geluk te zoeken, of bezig zijn met mezelf om het geluk van anderen te bevorderen, weet ik wat te kiezen.
Daarvoor moet je zelfs niet in een God geloven.