Naar een democratie van gemeenschappen

Uitpers

Walter Lootens

Municipalisme, een ruwe politieke diamant

Het municipalisme is een ruwe, herontdekte diamant van de politieke theorie. Roger Jacobs bestudeert hem aan verschillende kanten. Hij probeert de municipalistische verschijningsvormen die hij om zich heen ziet groeien onder te brengen in een soort van typologie die hij zelf zeer onvolledig noemt, maar die toch zeer belangrijk is omdat het bij mijn weten een van de eerste theoretische pogingen is om lijnen te trekken in het zeer verscheiden landschap van het nieuwe municipalisme dat op dit ogenblik in volle ontwikkeling is. Een aanrader

Zouden Peter Kropotkin en Murray Bookchin mijn boek Eutopia gelezen hebben ? Ik weet zeker dat ik nooit iets van hen gelezen hebben, en toch herken ik in deze recensie de fundamenten van mijn alternatief voor het kapitalisme.

Een eerste thema is natuurlijk de relatie tussen vrijheid en gemeenschap. Ik noem mezelf wel anarchist, maar ik leun zeker even fel aan bij het    personalisme.

Eigenlijk lijkt het logisch dat ik als linkse personalist uitkom in het anarchisme.

Om het cru te stellen: als je enkel de gemeenschap ziet met het individu daarin totaal ondergeschikt aan die gemeenschap, kan je dan nog wel spreken van “gemeenschap”. Je kan toch maar iets “gemeen” hebben, als je niet gelijk bent ? Als het individu niets is, wat is dan de optelling van individuen in een gemeenschap ? Ook niets. Individu betekent nu eenmaal dat iets/iemand een som is van eigenschappen die niemand anders heeft. Het begrip individu houdt ongelijkheid in. Als je dat individu menselijk kadert, spreek je van een persoon. Als personen per definitie niet gelijk zijn, zullen ze ook niet gelijk denken en willen handelen. Dan beginnen we over vrijheid te spreken. Mens zijn betekent vrij zijn. Het gaat niet over totale vrijheid, maar wel over vrijheid. Ik zou hier nu een boompje kunnen opzetten over het begrip vrijheid waarin ik de liberale vrijheid (je vrijheid gaat tot waar de vrijheid van de andere begint) overboord smijt. Maar daarvoor kan je beter het betreffende hoofdstuk in Eutopia lezen.

Vrijheid is dus belangrijk. Een samenleving die de vrijheid van het individu niet erkent en zelfs bevordert, moet voor mij niet.

Als ik de massamanifestaties in Noord-Korea of het Mao van China zie met iedereen in uniform, gelijk bewegend en sprekend, begin ik te rillen. Tenslotte zijn die beelden precies gelijk aan die van de massasamenkomsten van Hitler. Ze tonen een vorm van ontmenselijking. 

In de massa verliest de mens zijn persoonlijkheid en wordt dus manipuleerbaar. Dat is de reden waarom Hitler en Mao die massasamenkomsten organiseerden. Je ziet bij ons het fenomeen van de voetbalsupporters die eigenlijk ook in uniform en simultaan bewegend en brullend tot het dwaast mogelijke gedrag komen. Dat mensen zichzelf uit vrije wil in zo ’n massa verliezen is beangstigend.

Als ik moet kiezen tussen Marx en de anarchisten, kies ik de kant van de anarchisten. Daarmee heb ik niet gezegd dat ik Marx totaal afwijs en evenmin dat ik het eens ben met alle vormen van anarchisme.

Een essentieel begrip voor mij is kleinschaligheid. Kleinschaligheid is een logisch gevolg van personalisme: als je het individu belangrijk vindt, vindt je iets kleins belangrijk. Een gemeenschap is per definitie kleinschalig. Mensen die mekaar niet kennen en niet ontmoeten, kunnen gewoonweg geen gemeenschap vormen. En enkel binnen kleine gemeenschappen is echte democratie mogelijk. Moderne communicatiemiddelen veranderen daaraan niets. Een mens is nu eenmaal beperkt in zijn mogelijkheden om anderen te kennen en te ontmoeten. Moderne communicatiemiddelen kunnen de mogelijkheid uitbreiden in de ruimte, maar niet in aantal en zeker niet in diepgang.

Maar natuurlijk is er naast kleinschaligheid ook nood aan voldoende schaalgrootte. Een gemeenschap kan niet volledig op zichzelf gericht zijn. Alle pogingen om te leven in een in zichzelf opgesloten gemeenschap hebben niet lang geduurd. Gemeenschappen hebben dus contact nodig en moeten voor een aantal zaken samenwerken met andere gemeenschappen.

Dan krijg je een nieuw niveau van democratie: binnen de (relatief) kleine gemeenschap heb je een volksdemocratie. Daarboven heb je een democratie, niet van individuen, maar van gemeenschappen. Als je dat in een (mogelijke) structuur giet, krijg je een volksdemocratie in een wijk. Op een hoger niveau vormen verschillende wijken een nieuwe gemeenschap die je dan een stad kan noemen. Verschillende steden vormen een staat.

Ik stel me voor dat het niet zo simpel is en dat er sociologische en psychologische vragen op te lossen zijn. Die oplossingen moet je van mij niet verwachten, ik ben noch socioloog, noch psycholoog. Maar ik denk dat de basisidee kan stand houden.

Tussendoor: als ik zo sterk mogelijke kleinschaligheid combineer met voldoende schaalgrootte kom ik in de huidige wereld uit bij een staat van de grootte van Denemarken of Vlaanderen. Grootsteden zoals Brussel hebben hierin geen plaats.

Gemeenschap veronderstelt solidariteit. Daarzonder is er gewoon geen gemeenschap. Niet iedere mens is gelijk en heeft even veel mogelijkheden. Solidariteit (in deze context) betekent dat mensen met mindere mogelijkheden mee genomen worden in de welvaart van de gemeenschap.

Maar ook verschillende gemeenschappen hebben verschillende mogelijkheden. Er is nu eenmaal vruchtbare en minder vruchtbare grond; en grond met veel of weinig ertsen. Daarom moeten er ook solidariteitsmechanismen zijn tussen de wijken, de steden, de staten.

In het artikel van Uitpers is er sprake van socialisme voor – en socialisme door de mensen. Als personalist verwerp ik het socialisme voor de mensen. Enkel socialisme door de mensen heeft zin. Het betekent dat de mens met meer mogelijkheden niet zo maar “zorgt” voor de mens met minder mogelijkheden. Socialisme bestaat er niet in dat mensen de hand mogen ophouden en dat die dan gevuld wordt. Socialisme betekent dat iedereen meewerkt aan de opbouw van de gemeenschap en dat iedereen daarvoor “beloond” wordt niet naargelang zijn effectieve inbreng, maar naargelang zijn inzet. Als de man die achter de vuilkar holt even hard werkt als de arts, moet hij evenveel verdienen.

Dat houdt echter ook in dat iemand die zich minder inzet, ook minder zal “beloond” worden. Je kan er niet buiten: als totale gelijkheid onvrijheid betekent, betekent vrijheid ook ongelijkheid.

Maar wat zit ik hier eigenlijk te doen ? Lees toch gewoon Eutopia. Dat is niet moeilijk: ga op deze website naar de rubriek Publicaties. Daar kan je het boek gratis lezen en/of downloaden, ook in ebookformaat. 

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *