Doorbraak
Geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen
Natuurlijk ben ik het eens met Ignace Vandewalle. Om te beginnen al zeker met zijn afwijzing van de idee van de gelijkheid van man en vrouw. Mannen en vrouwen zijn niet gelijk. Dat ligt in de natuur der dingen. Mannen kunnen geen kinderen krijgen. Vrouwen hebben minder kracht, zijn niet zo snel… Ik wil daar verder geen woorden aan vuil maken. Dat soort feminisme bewijst enkel dat vrouwen dommer zijn dan mannen. 🙂
Maar natuurlijk is de samenleving eeuwenlang gedomineerd geweest door mannen. En het is goed dat daar een einde aan komt.
Toch even herinneren: je kan het begin van de feministische beweging situeren in het begin van de twintigste eeuw. In 1919 kregen vrouwen het stemrecht voor de gemeenten.
Je krijgt een tweede feministische golf na de tweede wereldoorlog. In 1948 kregen de vrouwen stemrecht/plicht voor het parlement.
Een belangrijke element van deze golf was het doorbreken van het kostwinnersmodel waarbij de man de kostwinner was door te gaan werken, terwijl de vrouw thuis bleef om voor de kinderen te zorgen, het huishouden te doen, en de man die vermoeid van het werk thuiskwam een comfortabele en aangename avond en nacht te bezorgen. Dat kostwinnersmodel betekende natuurlijk dat de vrouw financieel afhankelijk was van haar man. Tegen die afhankelijkheid kwam het feminisme in opstand en dus eisten de vrouwen het recht om ook te gaan werken.
Weinige mensen leggen het verband tussen dit ideologisch feminisme en de economische toestand. Na de tweede wereldoorlog was de mannelijke bevolking serieus uitgedund en tegelijkertijd was er voor de wederopbouw geweldig veel werkvolk nodig. Het feminisme kwam dus als geroepen voor het kapitaal. Je kan je de vraag stellen of de vrouwen het recht op werk wel zouden bekomen hebben, als de economie ze niet nodig zou gehad hebben op de werkvloer ?Â
In ieder geval heeft het feminisme zich daar laten perverteren door kritiekloos in dienst te staan van het kapitalisme. Want daardoor was het recht om te gaan werken in wekelijkheid eigenlijk een plicht geworden om te gaan werken. Je kan dit moeilijk zien als een vooruitgang in vrijheid. Zeker als je daarbij bedenkt dat het feminisme niet gelijk liep met een verandering in mentaliteit en gedrag van de mannen: het feminisme heeft er toe geleid dat vrouwen in feite veroordeeld werden om twee jobs uit te voeren: die van werkvrouw, en die van huisvrouw.
We stoten hier op een anomalie van het moderne gelijkheidsdenken dat de nadruk legt op gelijke rechten: als je enkel ijvert voor die rechten zonder rekening te houden met de maatschappelijke context waarin die rechten zullen beleefd worden, worden die rechten een (bijna) lege doos.Â
Je kan die rechten natuurlijk zien als een middel om die maatschappelijke context te veranderen: er zijn zeker mannen die door het feit dat hun vrouw (ook) ging werken hebben ingezien dat ze moesten bijspringen in het huishouden. Maar hedendaagse onderzoeken wijzen toch uit dat de toestand van de vrouw met de twee jobs toch nog zeer verspreid is.
Je kan hetzelfde vaststellen bij het racisme in de VS: formeel hebben de zwarten gelijke rechten, maar het racisme is nog altijd levend en wel.
Als je echt naar recht en gelijkheid wil, moet er dus meer gebeuren dan een gevecht voor gelijke rechten en wat verandering aan wetgeving.
Pas dat ook maar toe op de rechten van homo’s…
Een wet aanpassen is gemakkelijk, maar de geesten van de mensen zijn een ander paar mouwen.
Over dit onderwerp is nog meer denkwerk te verrichten. Maar daar ben ik nog niet echt klaar voor.
Terug naar het recht/plicht voor vrouwen om te werken.Â
Als je vrouwen echt vrij laat, moet je voor vrouwen die er van overtuigd zijn dat ze zich het best kunnen ontplooien in het huishouden en de opvoeding van de kinderen, een oplossing vinden voor de financiële onafhankelijkheid. Dat betekent dat je die vrouwen een eigen substantieel inkomen moet verschaffen. Dat is iets anders dan een “premie voor moeder aan de haard”, die bedoeld is om een-verdieners-gezinnen te helpen om het hoofd boven water te houden in een maatschappelijk bestel dat vertrekt van een twee-verdieners-inkomen om als gezin fatsoenlijk te kunnen leven.
We komen hier op het terrein van de waardering voor ander werk, dan het werk dat (min of meer) rechtstreeks bijdraagt aan de winst voor de kapitalist. Om het gemakkelijk te maken noem ik dat andere werk gemeenschapsdienst.
Bij gemeenschapsdienst hoort dan niet enkel het huishouden en de opvoeding van de kinderen, maar ook het regelen van het verkeer aan een schoolpoort, vrijwillige brandweerhulp of een wandeling met
dementerende ouderen in een rolstoel, hulp op een palliatieve afdeling van een ziekenhuis, steward bij massasamenkomsten, seingever bij wieler- koersen, het voorzitterschap van een sportclub (zie hiervoor ook ons hoofdstuk “gezondheid”), mantelzorg, het bemannen van een hulptelefoon…enz.
Wie zich op die manier inzet voor de samenleving moet daarvan fatsoenlijk kunnen leven. We spreken nu over een basisinkomen voor iedere mens die bereid is om zich in te zetten voor de samenleving. Uiteraard moeten er daarvoor modaliteiten worden uitgewerkt. Dikwijls zal gemeenschapsdienst samen gaan met (deeltijds) werk in de “normale” economie. Een aantal mensen zullen, bijvoorbeeld omwille van een handicap zelfs niet kunnen deelnemen aan de gemeenschapsdienst. Uiteraard zullen ook zij recht hebben op het basisinkomen. Maar afhankelijk van de handicap kan ook van deze mensen een aangepaste vorm van deelnemen aan de gemeenschapsdienst verwacht worden.
Het basisinkomen veronderstelt dus wel engagement voor de gemeenschap. Ik denk dat we hier keihard moeten durven zijn: wie niet wil werken, of geen gemeenschapsdienst wil doen, heeft geen recht op het basisinkomen. Ik ga er van uit dat het hier over uitzonderingen zal gaan. Die asocialen moeten naar heropvoedingsgestichten of geĂŻnterneerd worden.
En de feministen: die hebben geen reden meer van bestaan. Toch weer een probleem opgelost. Dank u wel, Charles !