Golfslag
Tot lof en eer van de Onnoembare
Lieve lezer, had jij bij lezing van dit artikel van Klaas Blijlevens ook zo iets van: ” Dit is me te zweverig ?”
Het scheppingsverhaal begint zo: “In het begin schiep God hemel en aarde. Maar de aarde was nog ongeordend en leeg en over de wereldzee heerste duisternis. En Gods geest zweefde over de wateren.’
In natuurdocumentaires krijg je soms beelden van zwevende condors in de Andes. Het zijn prachtige beelden die aanspreken. Je kan de zaak kapot redeneren met natuurwetenschappelijke gegevens over warmte en stijgwinden, maar wie er voor openstaat, ziet iets wonderlijks. Zou het er om gaan dat die vogels zich laten dragen ? Zou het dat schijnbaar moeiteloos gedragen zijn dat bij ons zo wonderlijk overkomt ?
Ooievaars komen van ver. Zonder zich te laten dragen zou het gewoon onmogelijk zijn. Die fladdervogeltjes die het allemaal zelf doen, geraken hoogstens onze tuin in en uit.
Jullie kennen al mijn existentiële benadering van de godsidee rond “God is liefde” van Johannes. Door dat woordje “is”, mag ik ook zeggen “de liefde is God”, tenminste als ik het over de goddelijke liefde heb, wat niet gelijk staat met de liefde van God. Het komt er dan op neer dat ik van die liefde mijn God maak: dàt wat mijn leven bepaalt; dàt waar ik voor leef.
Maar “God is liefde” laat ook open dat God méér is dan liefde. Hier zijn we nu op zoek naar dat méér.
Vele moderne mensen zijn zo begaan met het hier en nu, met het dagelijkse gefladder, dat ze geen oog meer hebben voor het wonder van de natuur. Het geloof van de moderne mens dat de wetenschap het allemaal wel kan verklaren – als het niet nu, is dan toch later – maakt hem doof en blind voor het wonder van het bestaan. Van het eigen bestaan en van het bestaan tout court.
Ooit zal ik sterven. Ik vind dat niet zo ’n fijn idee. Maar misschien moet ik meer focussen op de idee dat het een wonder is dat ik besta. En wat er ook van zij: als ik sterf, zal ik toch maar bestaan hebben.
We moeten de dagelijkse materiële en geestelijke werkelijkheid (literatuur, muziek… kunst) niet minachten. Maar is er niet méér ?
Natuurprogramma’s worden veel bekeken. Ze brengen interessante weetjes over het leven van dieren en planten. Maar de aantrekkingskracht van die programma’s ligt niet bij die weetjes, maar in het wekken van verwondering en bewondering. De wonderen van de natuur. Maar ligt dat wonderlijke enkel in het gebeuren van de natuur, of is er ook iets wonderlijks in mij dat het wonderlijke in de natuur wonderlijk kan vinden ?
Ik gebruik nu voortdurend het woord wonderlijk omdat het gaat over iets wat ik niet kàn verklaren, maar ook niet wil verklaren.
Waar ik vroeger woonde zat er een merel met weinig muzikaal talent. Maar mijn merel van nu is een muzikale meester. En ja, ik weet dat hij eigenlijk gewoon zingt om zijn territorium af te bakenen, een nogal banale en weinig verheffende bezigheid. En toch vind ik zijn gezang wonderlijk en negeer de natuurwetenschappelijke verklaring.
Het wonder heeft niets vandoen met verklaring, maar is er gewoon. En het is de grond van het bestaan. De enige reden voor het bestaan van de merel is dat hij wonderlijk is.
Dat is natuurlijk dikke zever van een romanticus. Want wat doe ik met rotbeesten zoals duiven ? Of met Alexander De Croo ?
En toch is mijn ervaring van het wonderlijke van de merel belangrijk, want ze zet me op weg naar het bewustzijn dat misschien niet deze merel een wonder is, maar wél het bestaan zelf. Het is een wonder dat er iets bestaat.
Dat wonder noem ik God. Ik heb me niet afgevraagd wat God is, maar wel wat ik God wil noemen.
Is het besef dat het bestaan een wonder is een constructie van mijn geest ? Ja natuurlijk ! En dan ? Zou dat betekenen dat het wonderlijke van het bestaan geen werkelijkheid is ? Een stoel is ook een constructie van mijn geest. Zonder die constructie is er geen stoel, maar gewoon wat materie. De geest van mijn hond heeft van die materie geen stoel gemaakt. Er is dus een stoel omdat mijn geest hem construeert. Maar hij is er wel. Dat geldt ook voor het besef van het wonderlijke van het bestaan. En het wonderlijke daarvan is dat het mijn bestaan rijker maakt.
Net zo als de platte materialist heb ik oog voor het belang van het materiële. Maar ik heb iets méér: ik heb ook aandacht voor het geestelijke en nog méér: voor het wonder van het bestaan.
Mijn bestaan wordt deel van een wonder. Dat geeft zin aan mijn bestaan. God, Schepper, is zingever, niet aan de gebeurtenissen in mijn bestaan – dat moet ik zelf doen – maar aan mijn bestaan zelf.
Dat wonder is als een warme wind die mijn bestaan draagt. Ik zweef. Ik laat me dragen.
Bidden is stoppen met fladderen. Stoppen met fladderen is de voorwaarde om te ervaren dat ik gedragen wordt. Bidden is bewustwording van – en overgave aan het wonder. Het wonder van de liefde, want God is liefde. Of nog: mijn bestaan wordt pas echt wonderlijk door de liefde.
Is dit allemaal te zweverig ? Bah, in ieder geval is de liefde niet zweverig. Die is keihard.