Ignis
‘Zattemansklap’ legt een binaire maatschappij bloot
Trouwe lezers van mijn blogs zullen mijn titel van vandaag herkennen. “Ik ben God niet” komt wel meer voor in mijn schrijfsels.
Over Rousseau heb ik hier niets te zeggen. Dat hij zattemansklap verkoopt kan ik hem vergeven. Dat hij het socialisme verraadt en de stemmen van socialisten probeert te winnen, ook al is hij een sociaal-liberaal, is veel erger. Dat is bedrog. Ik vind dat héél erg. En toch …
Als christen kàn ik geen liberaal zijn. Ook geen sociaal- liberaal zoals Rousseau. Want het sociale van de liberaal houdt in dat de samenleving aanvaardt dat er minder bedeelden zijn die moeten geholpen worden. Energiepremies voor wie niet genoeg verdient.
Er zullen altijd mensen zijn die moeten geholpen worden. Maar dat de samenleving door de beleving van economisch liberalisme en kapitalisme, deze situatie van ongelijkheid creëert, kàn niet christelijk zijn.
Dat geldt ook voor het zogenaamde Rijnlandmodel, het sociaal gecorrigeerde kapitalisme dat West-Europa gekenmerkt heeft in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen wordt die sociale correctie gestaag weer afgebroken. Het kapitalisme heeft ze “verdragen”, beperkt in tijd en ruimte: enkel in West-Europa en enkel in de speciale economische situatie van West-Europa na de Tweede Wereldoorlog.
Of nog: een Rijnlandmodel kan geen alternatief zijn voor het pure kapitalisme. Het blijft een tijdelijk en plaatselijk verschijnsel.
Dat Rijnlandmodel was mede-geïnspireerd door de christelijke waarden die toen nog leefden in Europa, waarbij dat christelijke kon gezien worden als een correctie op het heidense socialisme. Rerum Novarum tegenover Das Kapital.
Rerum Novarum was voor katholieken grote vooruitgang, maar nog lang niet christelijk.
Daar is nog veel meer over te zeggen, maar niet hier en nu.
Waar het om gaat.
Het kapitalisme, net zoals het socialisme dat er een reactie tegen is, zijn materialistisch. Het kapitalisme, dat wordt gekenmerkt door actieve bevordering van concurrentie, aanvaardt materiële ongelijkheid van mensen. Het socialisme wil die materiële ongelijkheid wegwerken. Maar bij beiden gaat het over het materiële.
Die materiële gelijkheid is het doel van het socialisme.
Maar materiële gelijkheid leidt niet zo maar tot menselijkheid. Biden en Poetin kan je als materieel gelijk beschouwen. Toch zijn ze beiden onmensen.
Als christen ben ik fundamenteel met iets anders bezig.
Ik streef naar een samenleving waarin mensen mekaar liefhebben. Dat zal dan onvermijdelijk leiden naar een samenleving met materiële gelijkheid.
Want de beleving van liefde veronderstelt gelijkheid tussen de partners. Om het op het materiële vlak te houden: ik kan goed zijn voor iemand die minder heeft dan ik. Maar als ik van iemand hou, kan ik niet aanvaarden dat hij minder heeft.
Je mag van mij zeggen dat liefde een interpersoonlijke aangelegenheid is en als zodanig op zich niet werkbaar in een maatschappijvisie.
Maar als je de christelijke visie op liefde met haar universeel karakter – niemand wordt uitgesloten van liefde – ernstig neemt, zal ze wel leiden tot een maatschappijvisie, gekenmerkt door materiële gelijkheid en de diepe menselijkheid die eigen is aan de liefde en enkel in de liefde kan beleefd worden.
Een gelijke samenleving kan kil zijn. Een samenleving waarin de liefde centraal staat zal warm zijn.
En nu terug naar het thema dat Michaël Merrigan aansnijdt in zijn kolom.
Hij heeft het over een binaire (hier niet verbonden met gender ! ) samenleving waarin goed en kwaad radicaal tegenover mekaar staan. Althans opvattingen over goed en kwaad.
Het is geen toeval dat deze binariteit zich ontwikkelt in een samenleving die meer en meer seculariseert. Eigenlijk is het al geen secularisering meer, want die veronderstelt een overgang van religie naar verwereldlijking. Van religie is er geen sprake meer, dus ook geen overgang. Ja, er zijn natuurlijk nog wel religieuze mensen, maar hun religie speelt totaal niet meer mee in de politiek.
Anders gezegd: ik ben er van overtuigd dat de teloorgang van het christendom in onze streken mee heeft geleid tot deze binaire – en dus ontmenselijkte – samenleving.
God heeft er mee te maken.
Als Johannes zegt: God is Liefde, dan kan je dat vertalen als: de Liefde is een ideaal.
God staat voor transcendentie. Het ideaal is dus onvoorwaardelijk na te streven. Maar transcendentie houdt even essentieel in dat dat ideaal onbereikbaar is. Het gaat onze krachten te boven. Ik ben God niet. Tegelijkertijd is dat besef van onze onmacht geen excuus om niet naar het ideaal te blijven streven.
Neen, ik moet niet proberen om God te worden. Maar wel om zoveel mogelijk “als God” te worden.
Het bijbelse scheppingsverhaal drukt het zo uit: ” … En Hij schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis …” Dat is in het Joodse denken niet iets uit het verleden, maar een opdracht voor de mens. In mijn blog van vorige week had ik het over de fluisterend oproepende God. Onze God roept ons op om mens te worden naar zijn beeld en gelijkenis. God is Liefde.
Maar God blijft God, en ik ben God niet.
Als je daar over doordenkt kom je tot een cultuur van mededogen, begrip voor zwakheid, vergiffenis … in zijn meest extreme vorm: liefde voor de vijand.
Enkel een samenleving waarin mededogen wordt gecultiveerd kan echt menselijk zijn. Ook als alle mensen perfect gelijk zouden zijn, zou de samenleving niet menselijk zijn als ze niet zou gekenmerkt worden door mededogen … begrip … vergiffenis … kortom: Liefde.