Ignis
Zo ben ik nu eenmaal – diep geliefd door God
Het gaat mijn begrip te boven’.
Is er ergens, nergens, overal, ooit, altijd … iemand die mij kent ? Iemand “die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.’ (vers 13) Iemand die mij eenmaal zo wilde, die mij ‘in het verborgene maakte.’ (vers 15)” ?
Neen, ik geloof niet in zo ’n God. Die God is een antropomorfisme.
Wikipedia: Antropomorfisme is het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens of voorwerpen: het tonen of behandelen van andere dieren, goden en voorwerpen alsof ze menselijk zijn qua uiterlijk, karakter of gedrag. Het is een samenstelling van de Griekse woorden voor mens (ἄνθρωπος / ánthrōpos) en gedaante (μορφή / morphē): van menselijke gedaante. In de moderne wetenschap wordt er meestal van uitgegaan dat deze manier van denken onjuist is.
Dat laatste zinnetje – “In de moderne wetenschap wordt er meestal van uitgegaan dat deze manier van denken onjuist is.” – maakt duidelijk hoe dom de moderne wetenschap is. En hoe arrogant. Alsof de wetenschap – en enkel de wetenschap – de waarheid in pacht heeft. De mens die enkel in de wetenschap gelooft, is een spiritueel en zelfs intellectueel arme mens.
Antropomorfisme kàn dwaas of ongelukkig beleefd worden. Als ik mijn hond als mijn kind zie en als zodanig behandel is dat een vorm van antropomorfisme. Ik kan begrijpen dat de mensen gezelschap en een vorm van troost vinden in de “trouw” van een hond. Je mag die mensen dat niet afpakken. Maar natuurlijk kan die beleving van antropomorfisme extreme vormen aannemen. Het is een antropomorfisme dat het dier tot mens verheft.
Er bestaat ook een antropomorfisme dat, andersom, een heel andere functie heeft: het probeert iets duidelijk te maken wat niet zo maar in woorden of intellectuele constructies te vatten is. Het probeert te spreken over het onuitsprekelijke; over wat te groot is voor ons verstand …
De God waarvan sprake is in zo ’n psalm is zo ’n antropomorfisme. Als ik dat in het oog houdt is het waardevol om over die God te spreken.
En die God bestaat want ik heb een besef van “gekend” te zijn; en aanvaard te zijn. Het gaat hier niet om gekend te zijn door een medemens hoezeer hij me ook aanvaard gelijk ik ben. Het gaat er om me gekend en aanvaard te weten als deel van de schepping, als werk van de Schepper – ik kan niet anders en doe nu dus maar weer beroep op antropomorfisme.
Het kan beangstigend zijn dat iemand je door en door kent. Je moet dan hopen dat het iemand is die van je houdt en altijd van je zal blijven houden.
Maar bij mensen kan je nooit helemaal zeker zijn. Er zijn voorbeelden genoeg van mensen die een leven lang van mekaar zijn blijven houden. Maar er zijn evenveel of meer voorbeelden van mensen die ooit hebben gedacht dat ze dat altijd zouden blijven doen en waar het toch mis gelopen is.
Ik denk dat mensen de sprong in het diepe moeten durven wagen. Niet zo maar in een bui van verliefdheid, maar als de tijd zijn werk heeft gedaan en een gerijpte relatie tot stand is gekomen.
Als het dan toch mis loopt vraagt dat natuurlijk grote geestelijke kracht. Het doet pijn als je je bedrogen voelt.
In deze context droomt de mens van een liefde die onaantastbaar is; waarin het mogelijk is om zichzelf volledig gekend te weten; zich te laten kennen … in totale “eeuwige” geborgenheid.
Is God een droom ?
Ja ! En dan ?
Dromen zijn bedrog ?
Mensen dromen van een betere wereld, van vrede …
Die wereld is er nooit geweest en het ziet er niet naar uit dat hij er snel zal komen.
Het is voor mensen gemakkelijk om van die droom bedrog te maken. Het zijn juist de mensen die niet dromen van een betere wereld die de wereld om zeep helpen.
Zonder mensen die dromen van een betere wereld wordt zelfs de huidige wereld nog slechter.
Laat mensen dus maar dromen; en geloven in een God die hen wonderlijk kent.