Ignis
God in alles vinden – hoe doe je dat?
Laat me nog maar eens benadrukken dat we in mythologische taal zitten van het moment dat het woord God valt.
Ons godsbegrip is een antropomorfisme, en dat kan niet anders want we hebben niets anders dan ons menselijk denken en onze menselijke taal. Als we het over God hebben, hebben we het per definitie over “iets” dat ons te boven gaat en waarvoor onze taal te kort schiet.
Maar dat wij over God spreken, wijst dus wel op een besef, juist van iets dat ons overstijgt.
Wie God afwijst, heeft dat besef dus niet, of wil het niet hebben. Hij valt terug op zijn eigen menselijkheid; op dé menselijkheid. Onze grote wereld laat zien hoe laag die menselijkheid zich situeert.
Als de mensheid zich niet door God laat naar boven trekken, blijft ze in de diepte vallen.
Neen, ik doe niets af van de grootsheid van individuen en zelfs groepen die tonen wat echte menselijkheid is. Maar je kan onmogelijk zeggen dat de mensheid als geheel grote menselijkheid toont. Onze wereld is een tranendal.
In dat tranendal moeten wij God vinden.
Ben Frie heeft het over natuurbeleving. Ik denk dat gevoeligheid voor de grootsheid van de schepping een aanzet kan zijn tot de ontwikkeling van een besef van transcendentie. Maar Frie geeft zelf ook aan dat er meer nodig is.
Ik gebruik zelf ook graag het thema van het grote geheel dat meer is dan de som van de delen, waarbij ik dan zo ’n deeltje ben, met de opdracht om me zelf zo te vormen en zo te leven dat ik een deeltje ben dat – hoe miniem ook – bijdraagt tot de grootsheid van het geheel. Neen, ik ben niet onmisbaar, maar ik ben er wel.
Ik houd niet van uitdrukkingen als: “ik weet me geborgen in de palm van Gods hand …”
Ze wekken de indruk dat me als gelovige niets kan overkomen. Laat dat duidelijk zijn: geloof in God is op geen enkele manier een bescherming tegen lijden, van welke aard ook.
Je moet maar naar de gekruisigde Jezus kijken om dat te beseffen.
De pastoor van Scherpenheuvel is de leider van de eucharistieviering met de paus. Scherpenheuvel is een aanfluiting van het christelijk geloof. Het is een hoogmis van bijgeloof.
Begrijp me niet verkeerd: ik kijk niet neer op mensen die in dat bijgeloof kracht vinden. Ik gun hun die kracht. Zoveel te beter als ze er mee geholpen zijn.
En eigenlijk is hun basis intuïtie juist: het geloof heeft wel degelijk ook te maken met lijden.
In iedere godsdienst zit een poging om om te gaan met lijden.
Maar in het christendom gaat het er niet om om lijden te vermijden. Wie lijden wil vermijden moet naar het boeddhisme of stoïcisme – en dat zijn geen godsdiensten. Natuurlijk wil ook ik lijden vermijden. Maar daarvoor moet ik geen beroep doen op de boodschap van Jezus. In ieder geval: het lijden zal toch komen. En daar komt de boodschap van Jezus in het vizier.
De islam ontwikkelt een cultuur waarin het lijden onvoorwaardelijk moet aanvaard worden als de wil van God. Inshallah.
Voor een christen kàn het lijden niet de wil van God zijn. God is liefde.
In het christendom gaat het echt over God … de transcendentie.
Het gaat er om dat ik als gelovige een spiritualiteit ontwikkel die me naar lijden leert kijken vanuit de transcendentie.
Om het in klassieke beeldspraak te verwoorden: God is boven en wie naar het lijden kijkt, vanuit God, doet dat dan ook van boven uit; van uit vogel-perspectief – voor de onbenullig hedendaagse mens: vanuit drone-perspectief.
Bij pijn heeft de mens de neiging om terug te plooien op zichzelf. Hoe meer hij terug plooit op zichzelf hoe intenser de pijn. De ergste pijn ontstaat bij zelfmedelijden.
Als je er in slaagt om het lijden vanuit God te bekijken, ontstijg je het lijden. Je verzinkt er niet meer in. Je kijkt naar het lijden vanop afstand – meta. Op een of andere manier word je aan het lijden onttrokken.
Het lijden verdwijnt niet, maar je beleeft het anders.
Voor de christen komt er bij de transcendentie een andere factor: de liefde. God is liefde.
Je kan liefde zien als een vorm van loskomen van zichzelf, opstijgen uit zichzelf …
Het gaat hier niet om liefde krijgen maar om liefde geven.
Wie ook tijdens lijden kan liefhebben, staat sterker.
“Hij stierf sereen, omringd door zijn geliefden”.
Die sereniteit is op zich niet het gevolg van de liefde die de stervende ervaart. Ze is het gevolg van het feit dat hij stervend lief heeft.
Natuurlijk speelt de liefde van de omringende haar rol: precies de ervaring van die liefde maakt de liefde voor de omringenden mogelijk.
Onder het kruis van Jezus staan zijn moeder, Maria Magdalena en zijn geliefde leerling, Johannes.
Jezus is omringd door zijn geliefden.
“Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: “Vrouw, zie daar uw zoon.” Vervolgens zei Hij tot de leerling: “Zie daar uw moeder.” En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.” Joh. 19,26-27
Deze woorden zijn een teken van zijn liefde voor zijn moeder en leerling.
Even tevoren had hij al gezegd over de soldaten die hem kruisigden: “Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen”.
En tot de misdadiger die naast hem gekruisigd werd: “’Voorwaar, Ik zeg u: Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.”
De verrijzenis en het opstijgen ten hemel gebeuren niet nà het kruis. Ze gebeuren tijdens het kruis.
Ook tijdens het ergste lijden, blijft Jezus loskomen van zichzelf; opstijgen uit zichzelf. Hij verrijst en stijgt op naar de hemel.