Trouw
‘Heilige Corona, bid voor ons.’Hoe het virus religie verandert
Zit die oeraap in zijn grot en het dondert en bliksemt, en dat beest heeft schrik.
Een uurtje geleden liep het nog in het zonnetje de macho uit te hangen en op zijn borst te roffelen, maar dat is nu even niet aan de orde. Heb jij ooit een aap in een grot tijdens een onweer op zijn borst horen roffelen ?
Zit die oerméns in zijn grot en het dondert en bliksemt, en hij heeft schrik.
Twee zinnetjes die bijna hetzelfde zijn. Maar: “dat beest” is niet hetzelfde als “hij”, en daar hangt dan ook het verschil tussen aap en mens aan vast. Want die aap heeft wel schrik, maar beseft niet dat hij schrik heeft. Die mens beseft dat wel. Hij is persoon. Ja, ik ga nu snel door een moeilijke filosofische discussie, maar jullie begrijpen wat ik bedoel.
Godsdienst is ontstaan toen de primitieve mens zich er van bewust werd dat er hogere krachten (bv. donder en bliksem) zijn, waar hij geen vat op heeft. Die krachten werden god genoemd. Dat besef ging samen met zelfbewustzijn. En dat zelfbewustzijn leidde tot een verpersoonlijking van die krachten, want als de mens zelfbewust en dus persoon is, moet god dat ook zijn. Die verpersoonlijking bracht mee dat die krachten aanspreekbaar werden. En zo kon de mens proberen om die krachten gunstig te stemmen door smeekbeden en offers. Godsdienst is ontstaan als magie.
Op dat ogenblik was er dienst van de mens aan god en probeerde de mens ook die god in zijn dienst te krijgen. Dat is dus godsdienst. Primitieve godsdienst.
Zo ontstaat de God, probleemoplosser.
God is de Herder die waakt over mij, die mij geleidt naar de groenende weiden; God is mijn Herder, mij altijd nabij, om mij naar vredige waat’ren te leiden.
Liefelijk lokt mij zijn wenkende stem: God is mijn Herder, ‘k ben veilig bij Hem.
Moet ik langs dreigend en donker ravijn, nooit zal ik listige vijanden vrezen. God zal mijn Hoeder, mijn veiligheid zijn, God zal een steun en een trooster mij wezen.
Liefelijk lokt mij zijn wenkende stem: God is mijn Herder, ‘k ben veilig bij Hem.
Een Vlaams kerklied. Psalm 23
Literair meesterschap. Zet er nog een knaapje met een panfluit bij, en er zijn mensen die in vervoering zouden geraken. (Ik mijd het woord orgasme). Idyllisch.
Maar mijn leven is geen idylle geweest. Het uwe wél ? Dus, waar slaat dit op ?
Toen ik nog in Leuven studeerde, wandelde ik iedere dag voorbij een kerk, waar ik wel eens binnensprong. Altijd waren er studenten die een kaarsje brandden, en als de examens er aan kwamen stond heel de kaarsenkraam vol brandende kaarsen. Ik vond dat raar, want van universitairen zou je toch verwachten dat ze intelligent zijn en wetenschappelijk, of op zijn minst rationeel denken. Maar ik vond dat niet belachelijk, want als die mensen daar iets aan hadden, gunde ik hun dat. Alleen was en ben ik er van overtuigd dat God zich echt niet bezig houdt met examenvervalsing. Ik denk zelfs dat God dat niet kàn. En als Jezus in het evangelie iemand miraculeus geneest, dan zegt Hij niet: “God heeft u gered” of “Ik heb u gered”. Maar wél: “Uw geloof heeft u gered”. Blijkbaar had Jezus toen al een grote kennis van het psychosomatische 🙂 Lees ook: Mk 6: 5-6.
Op een dag ontmoet ik in die kerk een student die ik ken als diepgelovig, elke zondag naar de mis, intelligent, serieus, een harde werker, en hij vertelt me dat hij tijdens de examens iedere dag een kaarsje komt branden. Toch was hij gebuisd. Hoe dat kwam, weet ik niet. En hij zelf waarschijnlijk ook niet. Hij is er wel doorgekomen in tweede zit, en alle volgende jaren in eerste zit, ook al heeft hij nooit nog kaarsjes gebrand.
Deze godsdienst is iets anders dan religie.
Religie is verwondering en bewondering in het besef dat er iets is wat de mens overstijgt. Een besef dat er iets is wat zo mooi is dat het een zin geeft aan ons leven die veel dieper gaat dan de zin die we zelf kunnen geven.
Dat heeft ook te maken met het besef van de grootsheid van de kosmos. Van de ene kant is de wetenschap indrukwekkend. De mens stond op de maan, kijkt en luistert lichtjaren ver, maar tegelijkertijd is er het gevoelen dat de kosmos te groot is voor ons menselijk kennen en de wetenschap nooit tot een volledig begrip zal komen.
Dit aanvoelen van grootsheid kan verbonden zijn met natuurervaringen.
Een mens die na een harde beklimming de top van de berg bereikt kan zich de overwinnaar van de berg voelen. Hij blijft dan steken in zelfgenoegzaamheid. Maar hij kan ook overvallen worden door de grootsheid van het uitzicht en beseffen hoe klein hij is in dat grote geheel.
Onze stranden liggen vol met bruinsels die wegzakken in benedenmenselijkheid. Maar de blik van de echte mens wordt telkens weer naar de einder getrokken. Hij weet dat achter die einder opnieuw land ligt, maar toch roept de einder een besef op van een “on-einder”.
Als ik ‘ s nachts samen met vrienden in de heide op mijn rug lig en naar de sterren kijk, wéét ik wat de wetenschap daarover zegt, maar dat weten verdwijnt en er blijft slechts ontzag en aanvoelen van eigen nietigheid.
De stilte onder ons maakt duidelijk dat we allen dezelfde ervaring hebben en zo brengt de verte ons dichter bij elkaar en worden we met mekaar verbonden.
Er zijn verschillende etymologieën van het woord religie. Een daarvan leidt religie af van “religare”, verbinden. In de context van dit hoofdstuk wordt deze betekenis relevant.
Religie heeft ten diepste te maken met verbondenheid.
De ervaringen van de grootsheid houden in dat ik mij er mee verbonden voel. Als ik er geen deel zou van uitmaken, zou ze er niet zijn en zou de grootsheid betekenloos zijn.
Als ik me deel mag voelen van iets groots, beteken ik iets, zelfs als ik me door die grootsheid klein voel.
Juist door deze ervaringen duikt de zinvraag op. Wat is de zin van mijn bestaan ?
Ik kom pas tot die vraag doordat het antwoord al gegeven is: ja mijn bestaan heeft zin, want ik maak deel uit van oneindige grootsheid.
Die oneindige grootsheid bestaat precies door de verbondenheid van alles met alles en ook ik ben daarmee verbonden.
Religie en godsdienst vallen niet zo maar samen. Integendeel.
Vergeleken met religie is godsdienst oer-primitief. Godsdienst hoort bij de primitieve mens, laag bij de gronds, aards gekruip, ik-gerichte kleinheid, de dwaasheid van het streven naar macht over omgeving en andere.
Religie heeft te maken met verhevenheid, grootsheid. Ze stijgt op en wijst naar de hemel. In religie maakt kleinheid de mens los van zichzelf en open voor de schepping en voor de andere mens. Religie poogt niet de werkelijkheid te beheersen; niet de wereld rondom en niet de andere mens, maar brengt de mens er toe om zich in te schakelen in die werkelijkheid en mee te werken aan de verwerkelijking er van.
In de ontwikkeling van de mensheid is godsdienst een eerste primitieve fase. Religie komt daarna en brengt de mens op een hoger niveau.
Er zijn zogenaamde gelovigen die zijn blijven steken in de fase van de godsdienst.
Bij de meeste gelovigen lopen de twee fases door mekaar. De godsdienstige fase leeft door, terwijl er toch al min of meer religie tot leven komt.
De katholieke kerk heeft altijd de nadruk gelegd op godsdienst. Kaarsen brengen op. En godsdienst is een krachtig middel om mensen te manipuleren, te onderdrukken, en voor van alles te motiveren, tot en met een oorlog.
Het is goed dat mensen na hun katholieke opvoeding die godsdienst overboord smijten. Als ze dat niet doen blijven ze steken in spirituele onvolwassenheid. Maar hiermee geef ik aan dat er ook spirituele volwassenheid bestaat. Het is een opdracht in de groei naar echte menselijkheid om ook te groeien naar spirituele volwassenheid, naar religie.
Wie op zoek gaat naar de kernboodschap van de evangelies zal ontdekken dat de boodschap van Jezus, godsdienst overstijgt, en leidt naar een intense en zuivere humanistische vorm van religie.