Trends
Yasmien Naciri: ‘Hoeveel jongeren in of op de rand van armoede leven, wordt heel hard onderschat’
Die Yasmien Naciri lijkt me een verstandige vrouw. En ik kan haar op geen enkel punt van haar verhaal tegenspreken.
Dé grote ontgoocheling van de coronacrisis voor mij is de ontmaskering van onze politici: ze zijn verworden tot een elitaire bende, die het contact met de gewone mensen is kwijtgespeeld. Of tenminste met heel veel van die gewone mensen.
Van de ene kant wil ik proberen het te begrijpen. Iedereen wordt geboren en groeit op in een bepaald milieu en de meesten van ons blijven heel hun leven “opgesloten” in dat milieu. Om écht te beseffen hoe mensen leven en het leven zien in andere milieus moet je al concreet met hen gaan meeleven, en dat is voor weinigen weggelegd.
Het kan waarschijnlijk niet anders.
Een aantal van onze politici komen uit de meer begoede milieus, zeg maar de families die verbonden zijn met het kapitaal. De overgrote meerderheid van het politieke personeel komt uit de zogenaamde betere middenklasse. Als je zou gaan zoeken naar de ouders van onze ministers, zal je daar weinig truckchauffeurs, havenarbeiders of poetsvrouwen bij vinden.
Hoe zou ik als kind van een hogere ambtenaar (dat ben ik niet) kunnen begrijpen wat het leven inhoudt voor een migrant in Molenbeek ?
Dat politici bij corona blijk hebben gegeven van weinig voeling met de wereld van de armen of minder bedeelden, kan je hen misschien nog vergeven. Maar er is meer.
Politici worden wel door een bepaalde groep verkozen en er wordt dus van hen verwacht dat ze de belangen van hun kiezers verdedigen, maar tegelijkertijd moeten ze ook het algemeen belang behartigen. Dat kan soms botsen en dan stoten we op misschien wel hét zwakke punt van onze democratie: in theorie zou de politieker dan de voorrang moeten geven aan het algemeen belang, maar dat is quasi onmogelijk want de volgende verkiezingen komen er al aan.
Neem daarbij de particratie waardoor politici er toe worden gedwongen om de belangen van de partij de voorrang te geven, en je kan je beginnen af te vragen of ons democratisch systeem in se wel echt democratisch is.
Het is niet omdat iedereen mag gaan stemmen, dat het systeem democratisch is. Het hangt ook af van wat er na de verkiezingen met die stemmen gebeurt, en je moet geen gediplomeerd politicoloog zijn om te weten dat het daar grondig mis loopt.
Ik begrijp niet dat dit systeem niet in vraag wordt gesteld. Ja, er worden vragen gesteld over allerlei aangelegenheden in de marge, maar het systeem op zich lijkt onaantastbaar.
Van de ander kant begrijp ik het natuurlijk wel, want ons democratisch systeem is volledig compatibel met ons economisch systeem: het gaat om het individu en om concurrentie. En op het ogenblik dat er iets in het vizier komt dat zou moeten/kunnen lijken op een gemeenschap – een politieke partij – blijkt ook die weer een oord van concurrentie. Nog erger: deze pseudo-gemeenschap wordt georganiseerd om de concurrentie aan te gaan met andere soortgelijke pseudo-gemeenschappen. Het is de voortzetting van de individuele concurrentie naar een concurrentie van groepen.
Hoe eigenlijk wil je daarmee een solidaire samenleving organiseren ?
Het wordt tijd dat links zich daar eens over gaat bezinnen. Ik heb het al gedaan in mijn boek Eutopia.
Yasmien Naciri heeft het over de armoede. Terecht.
De achterstand door corona is voor sommige jongeren beduidend groter dan voor anderen. Je mag van mij stellen dat corona een vorm van verarming heeft veroorzaakt, maar corona is niet meer dan een op scherp stelling van iets wat er ook voor corona al was: armoede.
En die armoede is geen gevolg van het falend beleid van onze wereldvreemde politici, maar van het economisch systeem.
Als vandaag politici een goed beleid zouden voeren om de armoede op te lossen, zouden ze morgen moeten vaststellen dat tijdens dat goed beleid andere armoede de kop heeft opgestoken.
Het kapitalisme is een systeem, gericht op winst voor enkelen, en dus verlies van velen. Of nog: bij concurrentie zijn er winnaars en verliezers. Economisch wordt dat: rijken en armen.
Nu beweren kapitalisten wel dat het systeem ook leidt tot grote groei, en dat die armoede dus relatief is: ook als sommigen met de winst gaan lopen, betekent groei nog altijd dat de verliezers méér krijgen.
Ten eerste is dat niet waar. Het systeem leidt er toe dat er altijd maar meer rijkdom in handen van altijd maar minder rijken komt, wat inhoudt dat de groei eigenlijk ten goede komt aan de rijken, en de armen er slechts minimaal van profiteren. Het volstaat om naar de wereld te kijken om het vast te stellen.
Anders gesteld: de strijd tegen de armoede is dweilen met de kraan open.
Natuurlijk moet je een jongere uit de armoede halen waar dat mogelijk is. Maar daarmee heb je dan de armoede niet opgelost, want voor die jongere die jij helpt, creëert het systeem weer twee nieuwe armen. Ook hier volstaat het om naar onze wereld te kijken. Of wil iemand beweren dat onze sociale zekerheid na de tweede wereldoorlog de armoede heeft opgelost ? De stijgende armoedecijfers bewijzen het tegendeel.
Dat schijnt Yasmien Naciri niét te zien.
Ik begrijp dat: iemand die zich uit de armoede heeft kunnen opwerken, heeft geen persoonlijke reden om het systeem in vraag te stellen.
Sommige welstellenden zullen dat toch doen, maar bij de overgrote meerderheid van de begoeden ontbreekt de persoonlijke stimulans om vragen te stellen bij het systeem, en dus ook de motivatie om er iets aan te doen.
De armen zouden die motivatie wel moeten hebben, maar ze kampen met een dubbele handicap: hen wordt voorgehouden – artikels zoals dat van Naciri dragen daartoe bij – dat ze mits hard werken uit de armoede kunnen ontsnappen.
En de overgrote meerderheid van de armen zijn zo begaan met dagelijks overleven dat ze zich geen vragen stellen over iets abstracts als een systeem.
In onze huidige samenleving is er zelfs bij links niemand meer die bij hen de bewustwording van het systeem als oorzaak van hun miserie stimuleert.
Met alle respect, maar op dat vlak schiet Naciri dus te kort.