Er zijn mensen die het een belangrijke vraag vinden.
Eerlijk: het interesseert me niet.
Het is niet moeilijk: er is geen enkele manier om er iets over te weten. Net zoals het niet mogelijk is om te weten of er leven is na de dood.
Natuurlijk kunnen we er niet omheen dat een dodenrijk in zowat alle culturen en religies tot het meubilair behoort.
Ik behoor niet tot de atheïstische kliek die in niets gelooft – behalve in zichzelf – en die eeuwenoude inzichten, overtuigingen, zo maar overboord gooit. Ik vind dat nogal pretentieus; een vorm van hoogmoed.
Als ik zojuist zegde dat ik het niet kan weten, houdt dat ook in dat ik niet kan zeggen dat er géén hemel of hel is.
Voor mij zijn de evangelies dé inspiratiebron en daarin is zeker wel sprake van een Laatste Oordeel waarbij de schapen zullen gescheiden worden van de bokken. De schapen gaan dan naar het eeuwig leven en de bokken naar de eeuwige straf. (Matteüs 25,31-46).
Er zijn nog andere passages, ook in de andere boeken van het Nieuwe Testament, maar ik moet hier geen exegetische studie van het thema schrijven. Ik zou het ook niet kunnen.
Het lijkt wel duidelijk dat Jezus geloofde in beloning en straf in een hiernamaals.
Merk op – ik heb het in eerdere blogs al aangegeven – dat Jezus hier staat voor het geloof van de eerste christenen.
Dat Jezus daarin geloofde is niet abnormaal: hij was een Jood, doordrongen van het Joodse denken. Maar ook in de Hellenistische wereld waarin veel eerste christenen leefden was het geloof in een hiernamaals ingeburgerd met een Tartarus (eeuwige straf) en de Elyseïsche velden (hemel). In zowat alle culturen vind je de idee van een hiernamaals met straf en beloning. Blijkbaar zit het diep in de mens dat onrecht, ondergaan tijdens het leven, moet worden goed gemaakt na de dood.
Een en ander wil niet zeggen dat ik nu nog verplicht ben om in dat verhaal mee te stappen. Ook niet als christen. Het christendom vindt zijn oorsprong immers als reactie tegen het Jodendom en het Joodse Godsbeeld.
En dus: ik weet het niet. En ik kàn het niet weten.
En in zich interesseert die beloning of straf me ook niet.
Het is niet moeilijk: ik heb er geen vat op.
Natuurlijk kan ik hongerigen te eten geven, dorstigen te drinken, naakten kleden, gevangenen bezoeken … maar als ik het zou doen om in de hemel te komen, lijkt het me niet echt een beleving van de liefde waar Jezus het over heeft, en in tegendeel nogal egocentrisch. Dan kom ik in de hel omdat ik hongerigen te eten heb gegeven voor het verkeerde motief.
In de evangelietekst zijn de mensen die bij de schapen worden gezet blijkbaar verrast dat ze aan de goede kant staan … Ze hebben het dus niet gedaan om aan de goede kant te staan.
Maar er is één overweging die bij mij doorslaand is: als je iemand echt lief hebt, is de idee van een definitief afscheid en verbreking van de liefdesband onverdraaglijk.
Bij elke afscheidsdienst hoor je de woorden: je zal blijven leven in mijn hart …
Daarbij kan je dan bedenken dat de overledene niet meer leeft als mijn hart het begeeft. Maar als ook ik bemind ben geweest en na mijn dood voortleef in het hart van iemand anders, is er wel een vorm van voortgezet voortleven …
Laat me een wat meer filosofische toer op gaan en voortbouwen op wat ik in vorige blogs al behandelde: de idee dat ik deel ben van een geheel dat groter is dan de som van de delen door verbinding (religare, religie) en dat mijn bestaan daardoor zin krijgt, hoe miniem en onbelangrijk ik ook ben in het geheel.
Welnu: als mijn bestaan zin heeft in het geheel, dan blijft die zin zolang het geheel er is, ook als ik er niet meer ben. Om het in muziektermen uit te drukken: de noten die gespeeld zijn, zijn er niet meer en toch zijn ze niet wég !
Tja, als je zo doordenkt hebben ook de mieren een eeuwig leven. Wel ja, waarom niet ?
Maar ik ben wel een zelfbewust wezen. Een zelf. Voor mijn part zeg je dat ik een ziel heb.
Of je daarmee in dualisme verzeilt of in monisme maakt niet uit.
Mijn eeuwig leven zal dus op een of andere manier verbonden blijven met mijn bestaan als zelf.
Natuurlijk heeft dat eeuwig leven niets vandoen met het voortbestaan van “iets”; maar wel met mij.
Van beloning of straf schiet in deze bedenking niets meer over.
Als God Liefde is, houdt hij zich niet bezig met belonen of straffen.
Tenslotte nog een boodschap voor mijn lief: je bent nog niet van mij af !