Over goed doen en olifanten

Trouw ( Nl )

Peter Henk Steenhuis

Interview Jabik Veenbaas en Willem Visser

Het goede doen ? Kijk naar jezelf met de blik van aan buitenstaander

Wat zet ons aan tot deugdzaam gedrag? Die vraag staat centraal in het net vertaalde standaardwerk ‘De theorie over morele gevoelens’ van de Schotse verlichtingsfilosoof Adam Smith. Aan de hand van hun favoriete passages beantwoorden inleider Jabik Veenbaas en vertaler Willem Visser deze vraag

Ja, waarom eigenlijk probeert een mens het goede te doen ? Ik ga er hier maar van uit dat inderdaad ieder “normaal” mens streeft naar deugdzaamheid. Vraag me nu niet wat “normaal” is.

Je kan de vraag beantwoorden door de mens te zien als wat hij oorspronkelijk is: een kuddedier. Een dier dat in een kudde geboren wordt leert al snel welk gedrag de kudde verwacht: wat mag en niet mag. Dat valt nog niet samen met het goede als je dit begrijpt als goed zijn voor anderen. Daarvoor moet je de kudde ook zien als een groep die zichzelf in stand probeert te houden. Het overlevingsinstinct dat in groep beleefd wordt. De kudde zal er dus alles aan doen om het leven van ieder lid van de kudde te beschermen en te verdedigen. Daarin ligt de kiem voor medelijden en inzet voor anderen.

Lang geleden zat ik in Kenia een nacht op een terras uit te kijken over een open plek in het woud waar een zoutpan aan de oppervlakte kwam. Olifanten zijn verzot op dat zout. Iedere nacht kwam er een kudde olifanten naar deze plek voor een smulpartij. Toen de olifanten op de open plek kwamen zagen we snel dat een van hen een stuk prikkeldraad door zijn muil had. Onze begeleiders beslisten om het dier daarvan te verlossen en dus kwam er een blanke met een geweer die een verdoofpijl afschoot. Het duurde niet lang of het dier begon te wankelen. Toen dat duidelijk werd stelden de olifanten zich allemaal op in een kring rond het dier, slurf naar buiten, duidelijk een opstelling om het te verdedigen… Sinds toen hou ik van olifanten.

Voor mijn part kan je de theorie van Smith hierop enten. De blik van de andere en de onpartijdige toeschouwer van Smith zijn dan gewoon vermenselijkte vertalingen van de regels van de kudde.

Maak van de kudde een stam, en je bent bij de mens.

Ik ga nu heel snel door vele bochten. De mens ontwikkelt zelfbewustzijn. Een aap kan angstig zijn, maar weet niet van zichzelf dat hij angstig is. Een mens wel. Zo ontstaat de persoon. De persoon ondervindt dat er krachten zijn waarop hij geen vat heeft. Hij verpersoonlijkt die en noemt ze goden. Hij probeert om die goden gunstig te stemmen en brengt daarvoor offers. Tot daar het godendom van de oude Romeinen. Bij de Joden wordt er een koppeling gelegd tussen de goden en de stam. Je krijgt dan één God die de stam verdedigt tegen de goden van andere stammen. Jahweh is de god van het Joodse volk. De godsdienstige geboden en verboden bepalen hoe de leden van het volk moeten handelen om het volk in stand te houden. De Tien Geboden zijn leefregels om dat zooitje ongeregeld dat door de woestijn zwierf in leven te houden.

Maar als de mens die goddelijke macht verpersoonlijkt stelt zich de vraag: wat voor iemand is die god nu eigenlijk ? Is hij een wrede tiran ? Speelt hij spelletjes met de mens (zoals bij de Griekse goden) ?

De Joden ontwikkelen de idee van een rechtvaardige God. Dat is natuurlijk een grote vooruitgang tegenover de Griekse godsidee. Die rechtvaardige God beloont goed gedrag door gezondheid en welstand en bestraft slecht gedrag door ziekte en armoede. Jezus komt hiertegen in opstand en vervangt het godsbeeld van de Rechtvaardige Rechter door dat van de Goede Vader. Jezus was geen revolutionair. Maar er ligt wel een revolutionaire kiem in zijn Godsbeeld. Want als armoede een straf van God is, mag een mens niet in opstand komen tegen zijn armoede. De Goede Vader haalt de door liederlijkheid verarmde zoon terug in huis en organiseert een groot feest ter ere van zijn terugkeer tot grote ergernis van de goede zoon die dit niet rechtvaardig vindt… Zelfs een mens die door eigen schuld in de armoede is terecht gekomen heeft recht op ontsnapping uit de armoede. In ieder geval is armoede niet Gods wil, en dus heeft een mens het recht om weg te geraken uit de armoede. De Goede Vader haalt hem daar ook uit weg.

Er is een vraag die ik belangrijk vind: wat voor mens wil ik worden ? Wie niet bewust met die vraag in een of andere vorm is omgegaan heeft geen echte eigen persoonlijkheid. Zijn persoonlijkheid is het pure resultaat van beïnvloeding. Die vraag gaat er zelfs niet over of ik een goed mens wil worden. Het christendom is geen ethiek. Het gaat niet over goed of kwaad. “Wat voor mens wil ik worden ? “ gaat over wat ik mijn leven wil laten bepalen; waarvoor ik wil leven. Wat is voor mij waar het leven om draait ? Wat is het Allerhoogste in mijn leven ? Allerhoogste is de betekenis van het woord God. De vraag wordt dan: wie of wat wil ik God laten zijn in mijn leven ? Als je het leven van nogal wat mensen bekijkt zie je ze leven voor geld, genot, comfort, aanzien, ambitie, macht; dikwijls voor een combinatie er van. Dan zitten ze in een veelgodendom.

In mijn zoektocht naar het antwoord op die vraag heb ik geen beter antwoord gevonden dan dat van Jezus: God is Liefde. 

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *