Caritas

In deze laatste vakantiedagen van juli, wil ik even ideeën aanreiken die voor mij de basis zijn van mijn bedenksels. Ik haal ze uit mijn boek Eutopia dat je op deze website gratis kan lezen en/of downloaden ook in ebookformaat.

Caritas is een veel gebruikt woord, en dat woord wordt op verschillende manieren geïnterpreteerd. Laat me hier dus al dadelijk duidelijk stellen dat caritas voor mij niet samenvalt met liefdadigheid. Ook niet met solidariteit.

Caritas is de zorg voor wie niet kàn of wil bijdragen aan de opbouw van de gemeenschap. Het is dus géén solidariteit. Maar caritas is wél een plicht. Het is dus geen liefdadigheid.

Daar waar ik bij solidariteit het gevoelsmatige moest benadrukken, moet ik hier benadrukken dat het fundament van caritas dieper zit dan onze gevoelens. 

Als ik het heb over zwaar gehandicapten of daklozen, gebruik ik met opzet  niet het woord anders-validen, want dat “validen” wijst er op dat er wél een mogelijkheid is tot bijdrage, hoe miniem ook. En ik weiger om de werkelijkheid te verdoezelen en te doen alsof deze “mensen” wél nog op een of andere manier een positieve bijdrage leveren. Ik ga ook niet mee in een spiritualiteit waarin deze mensen worden gezien als een oproep tot groei in menselijkheid. Ze zijn dat zeker wel, maar dat is me allemaal wat te zweverig. Je kan toch niet stellen dat God waardeloze mensen wil om de waardevolle tot onbaatzuchtige liefde op te roepen ? Maar wat dan met hen ? Wat met de waardelozen, de mensen die géén eigenschappen hebben die hen aantrekkelijk maken ? Wat met “mensen” waarbij men zelfs kan twijfelen aan hun “menselijkheid” omdat ze of extreem onbekwaam zijn (gehandicapten), of extreem kwaadaardig (Hitler)?

Caritas is de goedheid en zorg, precies voor deze waardelozen. Noem het liefde. Deze liefde ontstaat niet door eigenschappen van de “andere” die hem waarde geven. Het is de liefde zelf die waarde geeft aan de andere. Deze liefde vraagt niet om wederkerigheid. Ze is gratis. Ze is onvoorwaardelijk. Liefde voor de vijand is caritas. 

In deze context wordt dikwijls de vraag gesteld: maar is “dit” (nog) wel een mens ? En moeten we “dit” dus als menselijk behandelen ? De vraag betekent twijfel. En de twijfel moet in het voordeel van de waardeloze spelen.

Meer nog: bij de caritas gaat het er niet om of “dit” een mens is, maar wél of ik zelf een mens ben. En mijn menselijkheid hangt af van mijn vermogen om bij “dit” de vraag naar zijn menselijkheid te overstijgen. Voor wie dit niet kan wordt “dit” “iets”. In een bepaalde context wordt dit “iets” “ongedierte”. Voor sommigen is het probleem dan snel en goedkoop opgelost: een spuitje en klaar is Kees A. H. Wie die weg opgaat, verliest zijn eigen menselijkheid en zou dan in zijn eigen redenering zijn eigen spuitje hebben klaar gelegd. En daar vinden we dus het basismotief voor de zorg voor deze mensen: onze eigen menselijkheid.

Dit is een nieuw-testamentisch thema. Misschien wel hét kernthema  van dit bijbels boek.

Christenen zullen hierbij ook terugdenken aan het scheppingsverhaal en de oproep tot mens-wording naar Gods beeld en gelijkenis, wetende dat deze God onvoorwaardelijke liefde is. Er is een spiritualiteit die stelt dat de mens juist waardevol wordt door Gods Liefde. Ik ga niet mee in die spiritualiteit.

Sommigen vinden in die spiritualiteit een argument om de mens boven het dier te stellen. Maar houdt God dan niet van “zijn” dieren ?

Ik denk dat de mens boven het dier staat, maar daar heb ik Gods liefde niet voor nodig. 

Begrijp me niet verkeerd: niet enkel christenen kunnen dit niveau van menselijkheid bereiken. En andersom: ook vele “christenen” bereiken het niet. En dat is spijtig, want in zijn eerste brief stelt de apostel Johannes dat de liefde een gebod is:  “en dit is Mijn GEBOD, dat gij elkaar liefhebt”. Kierkegaard heeft daar behartenswaardige dingen over geschreven. Maar dit gebod betekent dus dat onze zorg voor de evenmens niet afhangt van onze goede wil, inborst, luim… kortom dat deze zorg kan en moet ingeschreven worden in een wet. Ik weet dat ik fundamentalistische atheïsten tegen de pluimen in strijk: maar door de invloed van het christendom is deze caritas ingeschreven in de sociale zekerheid. En daardoor wordt caritas dan toch wel een thema voor dit boek.

 

Toch nog één opmerking: als ik caritas ernstig neem, mag ik ook mensen (christenen) die niet tot caritas in staat zijn, niet oordelen en veroordelen. En ook zij hebben recht op mijn mededogen. Als ik in de context van het scheppingsverhaal caritas beschouw als menswording naar Gods beeld en gelijkenis, stel ik ook dat ik daarmee God benader. En, zoals gezegd: ik ben God niet. Caritas brengt dus mededogen, ook voor mezelf.

En zo heb ik mezelf dan toch weer de toestemming te geven om géén mededogen op te brengen voor kapitalisten, liberalen, politici en ander gespuis.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *