Wandelen met God en mijn lief

Ignis

Peter van Gool SJ

Oefenen om te leven in het Hier-en-Nu

Jezuïet Peter van Gool experimenteert met zijn loopstijl. Hij ging van gezwinde spoed over naar een vertraagde pas. Was dat hoe Enoch wandelde met God

Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.

De tekst komt uit het boek Genesis, hoofdstuk 5.

Henoch werd 365 jaar. Voor die tijd is hij dus jong gestorven. Zijn zoon Methusalem, bijvoorbeeld, werd 969 jaar. Daarmee was hij de oudste mens ooit, maar eigenlijk niet uitzonderlijk oud, want de mensen in zijn tijd werden gemakkelijk 900 jaar.

In de mythologische bijbelse wereld was die leeftijd een teken dat de mens nog niet zo slecht was. God liet hem dus langer leven. 

Maar later begon de mens naar de hoeren te lopen –  naar de hoeren wandel je niet – en dus begon hij minder lang te leven.

In een oorlog sterven veel mensen heel jong. 

Twee opmerkingen:

In deze tijd gaan er stemmen op om hoer als een respectabel beroep te beschouwen. Ik moet dus oppassen. Er ligt altijd wel ergens een wokerd op de loer. Noteer dus dat ik gewoon even, literairgewijze, de normen van toen overneem.

En ook: kom nu niet af met de opmerking dat dit allemaal niet echt gebeurd kan zijn. Moest je dat denken dat geef ik je het bevel om al mijn blogs op zondag te (her)lezen, om een beetje bij de tijd te geraken.

Maar het ging over wandelen.

Peter van Gool zegt: “Het gaat te snel dat een Godservaring te noemen.”

Wel, ik weet dat zo nog niet. Waarom zou ik dat geen Godservaring mogen noemen ?

Tenslotte is God toch gewoon een naam-woord. Het dient om iets een naam te geven.

Wat als ik nu zeg dat ik aan die ervaring de naam God geef ?

Is de ervaring niet belangrijker dan de naam ?

Of: moeten we niet minder gaan nadenken over wat of wie God eigenlijk is – een inhoud zoeken voor het woord – maar ons gewoon concentreren op de ervaringen ?

Is mijn denken niet averechts als ik me afvraag wat een stoel is ? Is er niet eerst een stoel en geef ik dat ding dan de naam stoel ? Pas daarna komt de omkering en vraag ik me af of dat andere ding ook wel een stoel is.

Vanaf dan kan ik natuurlijk niet meer om het even wat een stoel noemen.

Niet om het even welke ervaring kan ik een Godservaring noemen.

Maar laat me terug komen op de ervaring.

Er zijn dus ervaringen waarin ik het gevoelen heb dat ik doordring naar de kern van mij zelf. Tegelijkertijd is er de ervaring van “opgenomen te worden in”. 

Als ik in het bos wandel en me bewust wordt van de stilte, krijgt de stilte me in haar greep.

Als ik alleen in het bos wandel of hoog op een berg kom, en de stilte me in haar greep krijgt, overvalt me soms de neiging om heel hard te roepen. Om de greep van de stilte te doorbreken ? Om daarna de stilte nog beter te voelen ? Of om terug mijn gewone zelf te worden ?

Eigenlijk doet het er niet toe.

Het gaat altijd om een ervaring van transcendentie: ik voel dat er iets is dat me overstijgt, dat groter is dan ik, dat me op een of andere manier in zijn greep heeft,  dat me draagt, waarin ik opgenomen ben. En – belangrijk: waarin ik me veilig voel en echt mezelf mag zijn. Mag ik dat de naam God geven ?

Aan wat anders zou ik de naam God wel geven ?

Natuurlijk ervaar ik de transcendentie niet in haar volheid. Als ik dat zou kunnen, zou ze niet meer mij transcenderend zijn.

Soms is de ervaring sterker, soms zwakker, altijd slechts een glimp.

Gaat het te snel om de wandelervaring van van Gool een Godservaring te noemen ? Misschien; maar mag ik het een glimp van een Godservaring noemen ?

Agressieve atheïsten zullen misschien opwerpen dat het puur inbeelding is. Wel ja, en dan ? Van zowat alles buiten mij kan ik niet zeker zijn dat het er is, of dat het er is zoals ik denk dat het is, omdat ik het enkel kan kennen met mijn zintuigen en ik met andere zintuigen de zaken zeker heel anders zou “zien”. Maar van een inbeelding ben ik wel zeker dat ze er is. Descartes: Cogito, ergo sum.

Descartes heeft eigenlijk vakkundig de mensen op hun plaats gezet die me opwerpen: heb je ooit God gezien ? Ik geloof alleen wat ik zie …

Ik geloof wat ik zie, maar ik besef dat ik niet alles kan zien, en geloof meer in wat er in mijn innerlijk gebeurt.

Natuurlijk ben ik dan even weg van de wereld. Als je me boven op mijn berg begint te vertellen over je financiële problemen, zal je niet veel aan me hebben als ik  in mijn transcendentiebubbel blijf zitten. Ik ben dan van de wereld en jij in de wereld.

Is het daarom dat wij zeggen dat God in de hemel is, niet van deze wereld ?

Kunnen wij  in deze ervaringen al tijdens ons leven af en toe een klein beetje van de hemel proeven ? Die hemel kan een vlucht zijn uit de wereld. Maar ik heb het gevoel dat ik daarna krachtiger in de wereld sta. Hier-en Nu. Ik vlucht niet uit de wereld, maar breng de hemel in mijn wereld. God bij ons.

En als ik dan van mijn berg of uit mijn bos kom met de ervaring waarin ik, veilig opgenomen, heel even een klein beetje echt mezelf heb kunnen zijn, en ik kom opnieuw onder de mensen, dan ben ik ook genoeg mezelf om lief te hebben.

Want lief hebben kan je slechts in de mate dat je jezelf bent en ook de liefde is overgave, opgenomen worden, een gevoelen van veiligheid.

Echte liefde is de beleving van transcendentie tussen mensen. Ook daar vinden we God.

Ooit heb  ik gevreeën op de top van een alp. Een goddelijke ervaring !

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *