Ignis
De culturele teeltbodem van onze democratie
Guido Dierickx heeft al veel behartenswaardigs geschreven. Ik heb het wel voor die man. Maar hier lult hij.
In een bepaalde passage heeft hij de lepel met de pap in de hand, maar hij slikt niet.
Citaat: Maar pessimisten vrezen dat dit culturele erfgoed thans verzwakt is, verdrongen door de cultuur van de consumptiemaatschappij en van de amusementsindustrie. Die leren de individuen uit te zien naar onmiddellijke bevrediging, zonder oog voor het algemeen belang op langere termijn.
De analyse is juist. Maar Dierikx stelt niet de enige belangrijke vraag: vanwaar komt die cultuur van de consumptiemaatschappij en van de amusementsindustrie ? Zet er de commercialisering van zowat alles maar bij.
Hoe komt het dat de hedendaagse mens een consumptiemaatschappij organiseert ?
Zijn de mensen van nu van nature uit slechter dan de mensen van voor de consumptiemaatschappij ?
Neen toch ?
Natuurlijk is er een belangrijke factor: vroeger was de consumptiemaatschappij niet mogelijk, want er was weinig te consumeren.
Je moet toch blij zijn dat we nu meer te consumeren hebben ?
Maar waarom leidt de mogelijkheid om te consumeren tot een consumptiemaatschappij – wat inhoudt dat de mens gereduceerd wordt tot de homo consumenticus ?
In een vorige blog heb ik het gehad over de reductie van de mens tot homo economicus. Spreek ik nu mezelf tegen ? Wie contextueel kan lezen, begrijpt dat ik het in de context van deze blog juist is om te spreken van een reductie tot de homo consumenticus.
Hoe komt het dat de mens in onze samenleving aan menselijkheid verliest door een overvloed aan consumptiemogelijkheid ?
In het kader van het denken van Dierickx bestaat dat verlies aan menselijkheid in de ontwikkeling van egocentrisme, narcisme. Psychiaters getuigen dat het narcisme beduidend is toegenomen in onze samenleving.
Hoe komt dat ?
Het antwoord ligt in de manier waarop de mens die overvloed gecreëerd heeft.
Die manier wordt gekenmerkt door concurrentie. In onze economie is de concurrentie essentieel. Europa heeft een commissaris die er op moet toezien dat de concurrentie gehandhaafd blijft, ook al leidt het systeem tot monopoly-vorming.
Dat systeem bouwt op een mensvisie.
Daarin is de mens op de eerste plaats een individu – de mensenrechten zijn puur individualistisch ! En dat individu staat in concurrentie met de andere individuen. Dat er in die situatie mensen toch gaan samenwerken is enkel omdat ze door samen te werken sterker staan in de strijd tegen “de anderen”.
Toegegeven: deze mensvisie is “natuurlijk”. Beestig. Ze volgt de wet van de pure natuur: de wet van de jungle. Homo homini lupus. De mens is een wolf voor de andere mens.
Maar ze leidt dus wel tot de egocentrisme, narcistische mens: als de andere een concurrent is, moét ik enkel aan mezelf denken; kàn ik enkel aan mezelf denken. Dat mensen in bepaalde verbanden (familie) toch solidair zijn, verandert niets aan de algemene toestand. Hun gedrag is bewonderenswaardig, maar ligt aan de rand van het totale maatschappelijke gebeuren. Het verandert niets aan het toenemend egocentrisme.
Niet zo maar de kerk, maar zeker de evangelische boodschap heeft daar eeuwenlang een tegengewicht voor gevormd met de basisboodschap “God is liefde”.
Ook het socialisme is een poging geweest om de mens te verlossen uit zijn dierlijkheid.
Nu moeten we vaststellen dat zowel het christendom als het socialisme de strijd verloren hebben. Ze hebben de ziel van de mens verloren.
Opnieuw: hoe komt dat ?
In de negentiende eeuw is er iets buitengewoon ingrijpends gebeurd in het economisch gebeuren: de mechanisering heeft geleid tot massaproductie die de overvloed heeft gecreëerd.
Ik heb het er al over gehad: het christendom had het gemakkelijk om consumentisme tegen te gaan toen er nog geen massaproductie was.
Het socialisme heeft gepoogd via overheidsingrijpen solidariteit te organiseren. Dat is op een beperkt gebied – West-Europa – en gedurende een zekere tijd – na de Tweede Wereldoorlog – gelukt.
Die periode is voorbij. Ik ga hier niet aantonen dat onze sociale zekerheid langzaam – dan breekt het lijntje niet – maar gestaag wordt afgebroken.
De Vlaamse socialisten zijn verveld tot sociaal-liberalen.
Dat socialisme is dus ook mislukt. De reden is eenvoudig: het heeft niet de factor concurrentie afgebroken. Soms omdat het niet de macht had. Maar eigenlijk gewoon omdat het het gevaar van de concurrentie niet inzag en koos voor de overvloed aan consumptiemogelijkheden die door de concurrentie wordt gecreëerd. Daarin speelt de keuze van het socialisme voor radicaal materialisme een belangrijke rol.
De factor concurrentie in de creatie van overvloed steunt niet enkel op het dierlijke mensbeeld van de homo concurrenticus (ik vind dat woord hier even zelf uit), maar ontwikkelt en versterkt ook de mens in die richting.
In een omgeving van alles doordringende concurrentie is de ontwikkeling naar een nieuwe, meer menselijke mens onmogelijk.
Het is nog erger: de concurrentiegeest wordt er op alle mogelijke manieren ingepompt, tot en met de op het eerste zicht onschuldige verheerlijking van sporthelden die de concurrenten verslagen hebben.
In de context van ons systeem kàn het niet anders of egocentrisme en narcisme stijgen.
Dierickx legt dan terecht het verband met de teloorgang van onze democratie.
Helemaal hopeloos wordt het – iets wat Dierickx totaal ontgaat – als het democratische systeem zelf gebouwd is op concurrentie en streven naar macht door politieke partijen. De teloorgang van onze democratie ligt al vervat in het functioneren zelf van deze democratie.
Inderdaad, de toestand is ernstig en hopeloos.
Hoe ernstig zal duidelijk worden als de VS de oorlog met China en Rusland uitlokt, de ultieme vorm van concurrentie en de logisch ingebakken escalatie van economische concurrentie naar militaire concurrentie.
En die totale perversie van menselijkheid zal bij ons beslist worden volgens de regels van onze democratie.