De beperking van het wetenschappelijk denken

Op het einde van mijn blog van gisteren was ik nogal scherp voor mensen die mij een ambetanterik vinden omdat ik het altijd weer heb over het kapitalisme.

Natuurlijk ben ik ontgoocheld dat ik voortdurend mensen tegenkom die de verbanden tussen de rotzooi in onze wereld en het kapitalisme niet zien.

Iedereen is niet zo slim als ik, maar bij die mensen zijn er zeker ook die slimmer zijn dan ik. En toch zien ze het niet. Ik moet mezelf dan in vraag stellen of ik het ben die zich vergist.

Maar altijd opnieuw kom ik na zelfkritisch denken tot het besluit: het verband tussen kapitalisme enerzijds, en anderzijds armoede, migratie en de daarbij horende maatschappelijke problemen, het klimaatprobleem, oorlog …  kortom zowat alle grote mondiale problemen, is er wel.

En toch zien heel verstandige mensen het niet. Ze zien allerlei oorzaken voor die problemen – en die zijn er ook als oorzaak – maar ze zien het grotere verband niet.

Hoe komt dat ?

Wat me telkens weer opvalt: ze zien het kapitalisme niet echt als een systeem, als een geheel, groter dan de som van de delen.

Ze zien de delen en meestal ook wel dat die een geheel vormen, maar dat geheel zien ze als een som van de delen.

Misschien kan ik het duidelijk maken met een vergelijking in de geneeskunde – tussen haakjes: een vergelijking is maar een poging om iets te verduidelijken.

In onze klassieke geneeskunde kom je bij de arts en die stelt een disfunctie vast in een deel van je lichaam en gaat daar aan het werk. Niets op tegen.

Maar je hebt ook de holistische geneeskunde die de mens als een geheel ziet.

Eh seg, het is slechts een vergelijking !

Ik vermoed een verband met het wetenschappelijk denken dat extreem analytisch is en weinig synthetiserend.

Maatschappelijke waarnemers wijzen geregeld op het verdwijnen van de grote verhalen – en ervaren dat als een manco. Maar de grote verhalen zijn precies grote syntheses. Dat die verdwijnen in een tijd waarin wetenschappelijk denken de bovenhand heeft, is dus onvermijdelijk.

In al onze hogere opleidingen ligt de nadruk op wetenschappelijk denken, analytisch denken: die focus op wetenschappelijk denken maakt het vermogen tot synthetisch denken kapot. Hij doodt een gedeelte van de mogelijkheden van onze hersenen.

De nobelprijzen worden uitgereikt aan specialisten voor hun zeer grote bijdrage op een zeer klein gebied.

Er zijn natuurlijk wetenschappers die ook nog de synthese kunnen zien. Maar het zijn uitzonderingen.

Bij wijze van voorbeeld en eenvoudig voorgesteld: er zijn kosmologen die door hun kennis van de kosmos tot het besluit komen dat God niet bestaat; niet hoeft te bestaan … Anderen komen tot het besluit dat er toch “iets” moet zijn. Hun houding wordt ingegeven door grote verwondering en bewondering, niet voor wat er in de kosmos gebeurt – dat is analytisch – maar voor het grote geheel.

Bij die verwondering en bewondering verlaten ze natuurlijk het vlak van de wetenschap. Sommigen kijken dan op hen neer omdat ze niet meer wetenschappelijk denken. Maar niet de “gelovigen” zijn de dommen, maar wel de pure wetenschappers. De gelovigen denken ook wetenschappelijk, maar ze hebben iets meer. De “ongelovigen” missen iets.

En dan zie ik in onze reguliere media een overvloed van “wetenschappelijke” artikels. Zowat alles is onderzocht, geanalyseerd, in statistieken gegoten … en als je het zo kan voorstellen, moet het wel waar zijn. De overgrote meerderheid van die artikels en ook die onderzoeken zijn echt wetenschappelijk waardeloos, maar ondertussen wordt wel bij de massa het pure wetenschappelijke, analyserend denken in gepompt.

Dat wetenschappelijk denken is interessant voor de machthebbers, want het maakt dat de mensen blijven steken binnen de situatie en niet meer het geheel overzien. Dat maakt hen gemakkelijk manipuleerbaar.

Neen, deze blog gaat niet over “geloof”. Als ik het hier over “geloof” had, was het maar bij wijze van voorbeeld.

Het gaat me om het kapitalisme dat door economen, sociologen … tot in detail wordt ontleed, maar blijkbaar is het moeilijk om van daar te komen tot een totaalvisie op een systeem.

Een systeem is per definitie een geheel dat groter is dan de som van de delen.

En een systeem werkt volgens “wetten”. Er zit een systeem in de werking van een systeem.

Voorbeeld: de concurrentie.

Een van de wetmatigheden van het kapitalisme is de concurrentie. Zonder concurrentie is er geen kapitalisme meer.

Als ik het over concurrentie heb, beginnen mijn gesprekspartners over de voordelen van de concurrentie. Het gaat dan over motivatie, over gunstige prijzen voor consumenten … Wat meer linksen zullen ook nadelen van concurrentie benoemen: de sluiting van fabrieken die de concurrentiestrijd verliezen; de druk op de lonen van het werkvolk …

Dat is allemaal waar en interessant. Maar wat doet de concurrentie in het systeem ?

Meer linkse mensen die bezig zijn met milieu en klimaat zien dat een ongebreidelde groei niet houdbaar is voor onze planeet. Ze gaan dan op zoek naar manieren om die groei onder controle te krijgen, te beperken. Dan wordt er naar de staat gekeken; naar ingrijpen in het economisch gebeuren door de overheid; naar regelgeving …

Maar ik kom slechts weinig van deze goedmenende hoog opgeleiden tegen die inzien dat alles wat zij voorstellen om het probleem aan te pakken, gedoemd is om te mislukken zolang de economie draait om concurrentie.

Bedrijven in een concurrentiesituatie moéten proberen om zoveel mogelijk te produceren op zo weinig mogelijk tijd. Dat betekent groei. Door de concurrentie moéten die bedrijven op zoek naar technologische vooruitgang om sneller meer te produceren. Die technologische vooruitgang maakt dat die groei altijd maar sneller gaat …

Die groei in de productie vraagt ook groei in de consumptie. Het kapitalisme is door de concurrentie dus ook gericht op het creëren van consumptie – de reclame – en niet meer enkel op behoeftebevrediging.

Dan komt het economisch systeem als geheel in het vizier: is het niet zo dat elke economie onvermijdelijk gericht is op groei ? 

Ja natuurlijk is dat zo. Maar waarom zou een economie die gericht is op behoeftebevrediging, niet ook kunnen groeien ?

Alleen heeft die economie geen concurrentie nodig als essentieel element in het systeem.

Over dat soort zaken hoor of lees ik niets in onze media. Ik hoor wel af en toe van een professor economie dat in onze opleidingen daarvoor (bijna) geen aandacht meer is. Of nog: onze economen doen veel te weinig aan filosofie van de economie: ze zijn bezig met de analyse, maar vergeten de synthese.

Tenslotte, als we het nu toch over concurrentie hebben: concurrentie tussen mensen is nooit helemaal uit te schakelen – dat is waarschijnlijk ook niet wenselijk. Ook in het economisch gebeuren zal concurrentie dus altijd een rol blijven spelen. Maar er is een verschil tussen een systeem dat concurrentie afzwakt en een systeem dat concurrentie cultiveert als essentieel nodig om het systeem te laten draaien.

Op een of andere manier is deze manier van denken onbereikbaar voor mensen die enkel wetenschappelijk kunnen of willen denken.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *