Bedenksel op zondag

 

Vorige week had ik het over het wettische denken dat het Jodendom en de islam kenmerkt. Ook in de sfeer van dat wettische denken, gaan veel mensen er van uit dat een geweten er is om te weten wat men fout heeft gedaan. Heb ik kwaad gedaan ? Welk gebod heb ik overtreden ?

Maar het christelijke geweten overstijgt die vragen. Want  – sta me toe om even mythische taal te gebruiken – bij het Laatste Oordeel zal ons niet gevraagd worden: wat heb je fout gedaan, maar wel: heb je goed gedaan ? Ik geef je twee paragrafen van de tekst uit het evangelie:

“Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed. Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht. Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht….”

“Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en gij hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken…”

We zullen dus niet geoordeeld worden op wat we fout hebben gedaan, maar, aan de positieve kant, op wat we goed hebben gedaan, en, aan de negatieve kant, op de kansen die we hebben laten liggen om goed te doen. 

Vorige week heb ik gesteld dat een mens, als hij mens wil zijn, voor de opgave staat om een waardegevoelig persoonlijk geweten te vormen. Voor een christen is die waarde duidelijk: de liefde, en speciaal die voor de arme, de hongerige, de zieke… Onze gewetensvorming moet er dus in bestaan dat we pogen gevoeliger te worden voor de kansen die de ontmoetingen meebrengen om goed te zijn voor de mensen waarmee we te maken krijgen.

En dan stoten we op de radicalisering die eigen is aan het optreden van Jezus: we moeten speciaal goed zijn voor de mensen waarvoor we misschien niet spontaan goed zouden zijn.

Eigenlijk is dit een vreselijke opgave, want het komt er op neer, dat het nooit genoeg zal zijn. Er is altijd nog wel iemand waarvoor we goed hadden kunnen zijn, maar waar we de kans daartoe niet hebben gezien, en niet hebben gegrepen. 

Een christen is een ontevreden mens. De wettische mens kan zich goed voelen in de wetenschap dat hij alles heeft gedaan wat hij moest doen. De christen staat altijd voor de vraag: had ik niet meer kunnen doen ? Een christen is zoals een sporter die altijd nog sneller, verder, hoger wil…

Maar dat goed gevoelen van de wettische mens is ijdel: het is zelfgenoegzaamheid. De wettische mens is op zichzelf gericht en kent de liefde niet. En laat nu precies dat de christelijke boodschap zijn: enkel de liefde maakt gelukkig. Maar wie liefheeft om gelukkig te worden, zal mislukken, want dan is zijn liefde een zogenaamde liefde, want nog altijd op zichzelf gericht.

Wie het geluk zoekt, zal het niet vinden. Wie leefheeft, zal het krijgen als een geschenk, als iets wat hij niet verdiend heeft.

Ja, het leven kan moeilijk zijn ! Maar niet getreurd. Wij zijn God niet, en hebben dus geen recht op volmaakt geluk, maar wel recht op onvolmaaktheid.

Een sterk persoonlijk geweten houdt zich niet bezig met wat voorbij is. De overweging van wat voorbij is, is enkel nuttig om de gevoeligheid voor het goede voor de toekomst te vergroten. Wroeging is een nutteloos gevoelen. Het christelijke geweten gaat niet over het verleden, maar gebeurt in het heden: welke kans biedt deze situatie me om goed te doen, en goed te zijn. Hiermee beweer ik niet dat enkel een christen zo’n geweten kan ontwikkelen. Maar een christen moét het wel.

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *