Gisteren gaf ik Luc Nijs gelijk als hij pleit voor een nieuwe arbeidsethos. Dan heeft hij het over prestatie en verantwoordelijkheid voor zichzelf.
Mensen moeten niet enkel verantwoordelijk zijn voor zichzelf, maar ook voor mekaar. Eigenlijk is dat het fundament van onze sociale zekerheid. Maar als die verantwoordelijkheid een wettelijk geregeld automatisme is, waarbij veel mensen de (financiële) bijdrage die ze moeten leveren niet meer zien als verantwoordelijkheid voor de anderen, doch enkel als een last, een belasting die ze zoveel mogelijk moeten ontduiken, is dat geen solidariteit meer in de harten van de mensen. En dan kan je je de vraag stellen of het nog wel echte solidariteit is ?
Nijs pleit voor arbeidsethos. Maar hij blijft steken bij het thema prestatie. Arbeid is niet enkel presteren. Presteren is ik-gericht: het gaat om mijn persoonlijke prestatie in arbeid. Maar arbeid moet ook gericht zijn op de medemens. Als ik op de top van een berg geraak mag ik daar fier over zijn. Maar als ik anderen niet geholpen heb om ook die top te bereiken, samen met mij, ontbreekt er iets. Een mens zou niet enkel moeten werken om zijn kost te verdienen, maar ook om iets te betekenen voor de andere en voor de samenleving. Dat aspect van de medemenselijkheid in de arbeid, mis ik bij Nijs.
Maar ik besef het: ons economisch systeem en de basisideologie die er mee samengaat, zijn niet gericht op medemenselijkheid in arbeid. Arbeid is in het kapitalisme enkel gericht op productie en winst. Dat betekent niet dat er geen mensen zijn die “medemenselijk arbeiden”. Een leraar die begaan is met zijn leerlingen, put uit zijn arbeid veel meer voldoening dan iemand die misschien meer verdient, maar op het einde van de dag enkel kan zeggen dat hij vandaag meer bakstenen op mekaar heeft gemetseld dan gisteren. Maar dat is dan niettegenstaande het systeem. Het betekent wel dat de overgrote meerderheid van de mensen moeten functioneren in een organisatievorm van arbeid die het moeilijk zo niet onmogelijk maakt om het gevoelen te hebben dat de arbeid er is om anderen dienst te bewijzen. Een arbeider aan de band kan moeilijk het gevoelen hebben dat hij een auto aflevert die iets zal betekenen voor iemand. In fabrieken wordt er gewerkt aan manieren om de mensen te motiveren. Het gaat dan om het breken van productierecords, of om premies. Het gaat om het verbeteren van de prestatie. Maar enkel medemenselijkheid maakt gelukkig. Die medemenselijkheid kan je vinden in arbeid waarbij je samenwerkt met anderen. Dat is belangrijk. Maar het gaat niet om de kern van de arbeid zelf. Als je samenwerkt enkel om te presteren, of om je (eigen) kost te verdienen, is je werk nog geen (bewuste) dienst aan anderen.
Je krijgt dan mensen die hard werken om geld te hebben voor een comfortvolle en genotvolle vrije tijd. Maar die vrije tijd omvat slechts één derde van onze leef-tijd (acht uren werk op een dag van 24 uren) en slechts de helft van onze “wakkere tijd” (acht uren slaap). Hoe kan een mens een gelukkig mens zijn als hij slechts voor de helft van zijn tijd gelukkig kan zijn ? Bij mensen die goed verdienen krijg je dan voldoening over hun prestatie en het genot van comfort en consumptie. Maar eigenlijk is dat leegte. Natuurlijk mag ik genieten van de mooie en lekkere dingen van onze aarde. Maar de voldoening van dat genot is vluchtig. Nogal wat mensen hollen van de ene genotsensatie naar de volgende. Tegelijkertijd is er iets raars aan de hand. Acties zoals die voor het klimaat, voor baby Pia, de warmste week… tonen aan dat mensen op zoek zijn naar medemenselijkheid. Dat moet linksen hoop geven. Maar die acties gebeuren niet in de arbeid. Wanneer gaan we ook in arbeid naar medemenselijkheid ? Ik stelde dat we af moeten van de verzorgingsstaat. We moeten ook af van de kapitalistische egoïstische arbeidsorganisatievormen. Dat aspect schijnt Nijs te ontgaan.
Maar voor wie hier dieper wil over doordenken: lees Eutopia. Je kan het op deze website gratis lezen en/of downloaden.