Trouw (Nl)
Liefde is niet wat je voelt, maar wat je doet
Trouwe lezers van mijn blogs weten dat ik altijd opnieuw terugval op dat korte zinnetje uit de eerste brief van Johannes: God is liefde. Dat stelt natuurlijk dadelijk de vraag: wat is dat eigenlijk die liefde ?
Laat me allereerst stellen dat liefde niets van doen heeft met verliefdheid. Merk dan ook maar meteen op dat negentig procent van de literatuur over liefde, eigenlijk gaat over verliefdheid. In die literatuur kan je dus niets leren over liefde.
Nu is het natuurlijk zo dat verliefdheid als eerste gevoelen van aantrekkingskracht tussen mensen, kan overgaan in liefde. De meeste relaties kennen eerst een fase van verliefdheid. Minder voorkomend, maar misschien waardevoller is de liefde die als eerste fase de vriendschap heeft gekend.
Je zou deze relationele vorm van liefde kunnen bepalen als een vriendschap die ook in lichamelijke intimiteit en samenleven wordt beleefd. Wanneer er eerst verliefdheid is, moet die vriendschap zich nog ontwikkelen. Als de relatie uit de vriendschap ontstaat, is de essentie van de relatie al aanwezig.
Maar waaruit bestaat dan die vriendschap ? Voor mij de beste bepaling van liefde heb ik gevonden bij de Franse filosoof Maurice Nédoncelle: “ l’ Amour, c’est la promotion de l’ autre dans l’autre.” Vermits ik nog al wat masters Romaanse ben tegengekomen die dat zinnetje niet vertaald kregen bij gebrek aan filosofisch taaldenken: “Liefde is het bevorderen van het andere in de andere.” Mediteer daar zelf maar wat over. Het kernwoord is natuurlijk “andere”.
Maar in ieder geval sluit deze bepaling aan bij die van Lodewijk Dros: liefde is handelen, in dit geval de handeling van het bevorderen. Liefde is dus inderdaad een werkwoord.
Maar dat handelen moet een fundament hebben, en daarom noem ik liefde ook een attitude, een levenshouding, een manier om in het leven te staan. Daarmee trek ik de beleving van liefde open van de beleving in een particuliere relatie naar beleving in de algemeenheid van de ontmoetingen in een mensenleven. Ik denk dat dit zeer belangrijk is: wie zijn liefde voorbehoudt voor een exclusieve partner, beknot de handelingsruimte en vermindert haar draagkracht. Ik denk dat het onmogelijk is om te houden van één iemand en alle anderen uit te sluiten.
Let in het vorige zinnetje op het woordje “alle”.
Houden van àlle mensen ? Rechtuit gezegd: ik kan het niet.
Nochtans is dat de betekenis van het zinnetje van Johannes: God is liefde.
Anders Nygren, protestants filosoof heeft een meesterwerk geschreven over het begrip liefde in christelijk religieuze context.
Zijn ontleding van de teksten brengt hem er toe om een onderscheid te maken tussen eros en agapè. Eros valt hier niet zo maar samen met ons begrip erotiek. Het is breder. Het slaat op de menselijke liefde, precies in haar onderscheid met de goddelijke liefde. Ik ga hier niet in op de theologische achtergrond van die goddelijke liefde, maar wel op haar kenmerken.
Eros, menselijke liefde, wordt opgewekt door eigenschappen van de geliefde. Hij/zij (tegenwoordig ook “het” ) is mooi, lief, verstandig, zorgzaam…
Daardoor krijgt de geliefde waarde voor de “liefhebber”. De waarde ligt in de geliefde zelf.
Essentieel in de menselijke liefde is de wederkerigheid. De liefhebber verwacht wederliefde. De menselijke liefde is dus voorwaardelijk.
Agapè heeft geen nood aan positieve eigenschappen van de geliefde. Het is de liefde voor de lelijke, de domme, de arme, de oude zak in zijn rusthuis, de zondaar, de waardeloze…
Toch is deze geliefde van oneindige waarde, niet door zijn eigenschappen, maar precies doordat hij bemind wordt.
Agapè vraagt niet om wederkerigheid. In haar uiterste vorm is het de liefde voor de vijand.
Agapè is dus onvoorwaardelijk.
Laat het duidelijk zijn: deze onvoorwaardelijke liefde is goddelijk. Als je over God begint, zit je per definitie in de overtreffende trap. God is de Allerhoogste, Alles overstijgend, Oneindig, Eeuwig, Almachtig… Dat geldt voor alle monotheïsmen. Het begrip God is per definitie extremistisch. Er wordt dikwijls gesproken over een gematigde islam. Net zoals voor het christendom bestaat er geen gematigde islam. Maar natuurlijk zijn wij God niet. Wij zijn gewoon niet bekwaam om te bestaan in de overtreffende trap. Er bestaan dus wel gematigde moslims, net zoals er gematigde christenen bestaan.
Daar stoten we op de paradox: ik kan niet anders dan gematigd mijn religie beleven, maar tegelijkertijd word ik door mijn geloof opgeroepen om ze zo extremistisch mogelijk te beleven.
In de onvolprezen wijsheidsmythe die het Scheppingsverhaal met het Aards Paradijs is, wordt gezegd dat God de mens heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Dat houdt twee dingen in: we kunnen niet gelijk worden aan God, maar tegelijkertijd is het ook een oproep om mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis.
Het beeld van die God is dus van levensbelang voor de gelovige.
Ik wil hier nu niet het proces maken van andere religies. Maar alvast het beeld van de God van de christenen als onvoorwaardelijke liefde schept geen problemen voor de beleving van mijn menselijkheid in medemenselijkheid. Integendeel.
Precies omdat God onvoorwaardelijke liefde is, wijst het christendom de menselijke liefde niet af. Het wordt ons vergeven als we de goddelijkheid niet bereiken.
Laat mij dus maar vriendschap beleven, ook in intimiteit en samenleven en blij zijn als dat enigszins lukt. Als ik daarbij ook aandacht hebben voor armen, zieken, zwakken… ben ik toch al op weg naar de christelijke liefde.
Tenslotte: heb ik daarvoor God nodig ? Neen, natuurlijk niet. Ik heb God voor niets nodig. Maar mijn geloof dat er een God is die me oproept om de menselijke liefde te overstijgen is wel een kracht. Het innerlijke (gebed) en uiterlijke (rites) cultiveren van dat geloof betekent een constante confrontatie met die roeping. Als ik De Croo zie heb ik dat echt wel nodig.
PS Als je het woord God ziet, zit je altijd in een mythe. God is een mythologisch wezen. Maar dat maakt hem niet minder reëel. Integendeel.