Abdij van Berne
Omdenker ?
Iedere omdenker is geen christen. Maar iedere echte christen is wel een omdenker.
Besef a.u.b. dat die Jezus leefde in een bepaalde tijd met bepaalde algemene opvattingen. Als je hem wil begrijpen moet je door die opvattingen heen kijken.
Als ik het woord God uitspreek bevind ik me per definitie in een mythologische context. Of die God nu “echt bestaat” in de betekenis die wij hechten aan het woord bestaan (wat bedoelen we eigenlijk met “bestaan” ? ), of dat hij niet echt bestaat is, in die mythologie eigenlijk van geen enkel belang. Het gaat om wat er in het verhaal gebeurt en om wat dat ons leert over onszelf, het leven, onze verhouding met de wereld waarin we leven, zowel maatschappelijk als kosmologisch…
Als kind van zijn tijd was er bij Jezus geen enkele twijfel over het bestaan van een God die, als hij dat wilde, kon ingrijpen in het menselijk bestaan. Kortom: de almachtige God was voor hem een evidentie.
Dan komt bij Jezus de omkering: zijn almachtige God wordt een God die zich vereenzelvigt met een totaal machteloze mens, geboren uit armoezaaiers in de triestigst mogelijke omstandigheden, en gestorven als misdadiger aan een kruis…
De idee van een machtige God is een gevaarlijke idee. Want als de hoogste samenvalt met de grootste macht, krijg je een gradatie waarin juist onder God de machtigste onder de mensen staat. Zo gaat de maatschappelijke ladder naar beneden en wordt de machteloze ook de minste, de verwaarloosbare, de mens die geen aandacht waard is…
Jezus draait de ladder om. Voor Jezus
wordt de machtige de minste en de machteloze de hoogste. Naar die machteloze moet onze aandacht gaan. Hij is het om wie ons leven moet draaien…
“De laatsten zullen de eersten zijn.” Deze spreuk is ontleend aan het Nieuwe Testament. ( Matth. 19, 30; Marc. 10, 31 of Luc. 13, 30 )
De Joden kenden de uitdrukking: “Bemin uw naaste als uzelf”. Een wetgeleerde vraagt aan Jezus: wie is mijn naaste ? De vraag is actueel want er waren mensen die als naasten voor Joden uitgesloten waren. De bewoners van Samaria, een aangrenzende provincie hoorden daarbij. Vergelijk het met vlaams blokkers die niet willen weten van vreemdelingen. Eigen volk, nietwaar ?
Als antwoord op de vraag wie is mijn naaste, vertelt Jezus een verhaal van iemand die overvallen door rovers, gewond en zonder geld langs de kant van de weg ligt. Een paar priesters komen voorbij maar weigeren hulp. Daarna komt er een bewoner van Samaria, een onreine, te mijden Samaritaan. Hij helpt de sukkelaar.
Dan stelt Jezus de vraag: wie is de naaste van de sukkelaar ?
Als je de tekst niet meditatief leest, loop je er zo maar aan voorbij, maar eigenlijk is die vraag van Jezus verwonderlijk. Het is een omkering. Want de oorspronkelijke vraag was: wie is mijn naaste ? Het gaat over mij en voor wie ik goed moet zijn. Wie is de naaste van de priesters ? Ja, ze hadden goed moeten zijn voor de beroofde.
Maar Jezus vraagt niet wie is de naaste van de priesters ? Hij vraagt niet: wie is mijn naaste, want het gaat niet over mij. Hij vraagt: wie is de naaste van de sukkelaar ? Plots word ik onbelangrijk, ik word in het verhaal gedegradeerd tot de bijrol. De hoofdrol gaat naar de beroofde. De sterke wordt dienaar van de zwakke.
In het verhaal van de naaste zit een machtsverhouding: ik, machtige, tegenover de onmachtige naaste die ik moet/wil helpen. Jezus haalt die machtsverhouding uit de relatie.
Er zit iets onuitsprekelijks en totaal onbegrijpelijks (althans voor mijn klein verstand) in deze omkering. Want kàn ik anders dan vanuit mezelf redeneren ? Toch is het precies dat wat Jezus doet.
En neen: onze wereld zit zo niet in mekaar. Wie de omkering van Jezus ernstig neemt, past niet in deze wereld. Hij wordt een dwaas, een nar.
En toch: als volledig mens-zijn enkel kan in mede-mens zijn, moet de mensheid groeien naar een mens-zijn op de manier van Jezus. Dan moeten de volgelingen van Jezus minder en minder nar worden, niet omdat zij veranderen, maar omdat de wereld verandert. Als iedereen nar is, is niemand nog nar. Voor die verandering van de wereld heeft de wereld narren en dwazen nodig als prototypen van de toekomstige mens.
Naast de omkering is er bij Jezus ook altijd radicalisering. Als je denken vertrekt van God kan je niet anders dan radicaal zijn, want er bestaat geen radicalere of extremistischere idee dan God, de allerhoogste, machtigste, beste…., allemaal superlatieven: daar gaat niets verder en niets boven.
Dàt is de kracht van het christendom: in zijn meest extremistische, radicaalste vorm, wordt het het meest aanvaardbaar: het brengt een mens die radicaal en extreem liefheeft… medemens is.
Ik kan het niet laten: maar er is iets grondig mis met een godsdienst die niet extreem mag beleefd worden…
Ik kom wel eens in een abdij waar de narren zich verzamelen en een leven leiden, teruggetrokken uit de wereld omdat de wereld hen niet aanvaardt. Ik ontwaar er weinig, of eigenlijk geen, heiligen. Ze hebben allemaal hun zwakke kantjes en het ergste van al: een aantal zingen nogal vals.
Maar dat is juist het mooie: we moeten niet perfect zijn om goede narren te zijn.
Als machtelozen zijn we niet verondersteld om grote prestaties te leveren. Nederigheid past de machtelozen en narren.
Ik denk niet dat vele mensen mij als een nar zien. Maar daar maakt een echte nar zich geen zorgen over. Het zal wel goed komen met mij. Met ons.