De onzin van de groei

MO*

Tine Hens

Economisch antropoloog Jason Hickel ontleedt de waanzin van eeuwige groei

Jason Hickel: ‘We moeten niet groeien om het beter te hebben’

Het toppunt van absurditeit?’ Jason Hickel glimlacht fijntjes. Hij studeerde economische antropologie in zijn geboorteland Zuid-Afrika en onderwijst en onderzoekt al enkele jaren aan de London School of Economics. Armoede, ongelijkheid en de vernietiging van de natuur zijn de kernthema’s van zijn denken en werken. Daarin verbaast hij zich ook over de halsstarrigheid waarmee de gilde van de klassieke economen ongevoelig blijft voor steeds meer fundamentele kritiek. Zoals die op het mantra van de voortdurende, noodzakelijke en eindeloze groei

Het spreekt vanzelf dat Jason Hickel gelijk heeft. Maar laat het voor alle andere overwegingen al duidelijk zijn dat het kapitalisme in essentie een groei-economie is. De economie waar Hickel van droomt gaat niet samen met het kapitalisme, want het kapitalisme heeft als motor de concurrentie en als doel de winst.

De concurrentie verplicht de kapitalist om steeds meer te produceren omdat massaproductie nu eenmaal goedkoper is en hij moet proberen om goedkoper te produceren dan zijn concurrenten. Overal in de wereld concentreren de knapste koppen zich dus op de vraag: hoe kunnen we meer produceren ?

Ook de winst als drijfveer maakt beperkte productie onmogelijk. Want een hebzuchtige heeft nooit genoeg. Eigenijk is het ongelooflijk: miljardairs die nog altijd proberen om rijker te worden. Toch is het zo. De mens is een raar beestje.

Maar er is ook een economische factor: juist omdat de massa altijd groter moet worden, is er ook steeds meer kapitaal nodig. En dat kapitaal komt van de winst. De fusie van bedrijven is een toepassing hiervan.

Hickel verbaast zich over “de halsstarrigheid waarmee de gilde van klassieke economen ongevoelig blijft voor steeds meer fundamentele kritiek”. Mij verbaast dat niet. Het is ons nu eenmaal met de paplepel ingegeven dat het kapitalisme het enig mogelijke economische systeem is. Aan de leerstoelen economie wordt er dan ook geen aandacht geschonken aan alternatieven voor het kapitalisme. De overgrote meerderheid van de economen passen gewoon toe wat ze “op school” geleerd hebben. “Buiten de doos” denken is niet iedereen gegeven, en wie dat toch doet wordt door de beperkten verketterd.

Hickel legt de schuld van wat hij absurd economisch denken noemt bij de mens. Hij zegt: “… En toch hebben we die feitenvrije obsessie met het idee dat we steeds meer nodig hebben. Dat is het dominante idee binnen de economische theorie… “ En ook: “… Maar voor veel beleidsmakers is het makkelijker die extra groei na te streven dan herverdeling ernstig te nemen…” Hiermee suggereert hij dat het zou volstaan dat de mens even van mening verandert om het probleem op te lossen. Op zich is dat natuurlijk waar, maar hij veronachtzaamt daarbij de invloed van het systeem op het denken. Wie opgroeit in een situatie waarin hij constant moet concurreren, heeft het zeer moeilijk om zich een leven zonder concurrentie voor te stellen. En een systeem dat de hebzucht als drijfveer heeft, komt niet enkel voort uit de hebzucht, maar cultiveert ze ook en vergroot ze daarbij.

We stoten hier dus op de paradox dat het systeem niet kan veranderen zonder dat het denken verandert, en dat tegelijkertijd het denken niet kan veranderen zonder dat het systeem verandert.

Maar ten gronde heeft Hickens natuurlijk wel gelijk. Waarom moet onze materiële welstand eigenlijk constant groeien ? 

Ouders van tegenwoordig maken zich zorgen dat hun kinderen het minder goed zullen hebben dan zijzelf. Ok, over dat minder wil ik niet discussiëren. Maar waarom zouden onze kinderen het béter moeten hebben dan wij ? Als ik terugdenk aan mijn kindertijd is er een enorm verschil op gebied van materiële mogelijkheden tussen toen en nu. Wat men comfort noemt, is spectaculair gegroeid. Maar ben ik nu gelukkiger dan toen ? Zijn de jongeren van nu gelukkiger dan ik in mijn jeugd ? En als dat al zo zou zijn – quod non – dan is dat zeker niet te danken aan het bezit van ipads, iphones, games. Ja, zo ’n zaken maken het leven misschien wel aangenamer. Maar ze maken niet gelukkiger.

Kapitalisten verdedigen het systeem door te wijzen op de “vrijheid”. De liberalen zijn daarvan de woordvoerders. En ja, vrijheid is een belangrijk element in het geluk. Maar over welke vrijheid hebben we het nu eigenlijk ? Over de vrijheid om andere mensen uit te buiten ? Ja, wie zich gelukkig voelt als hij de vrijheid heeft om zich te verrijken door anderen voor zich te laten werken, gun ik zijn vrijheid niet. Ik geloof zelfs niet dat de liberale vrijheid mensen gelukkiger maakt. Er zijn mensen die misschien gelukkig kunnen zijn op kap van het geluk van anderen. Maar dat zijn psychopaten.

Misschien moeten de vakbonden maar eens hun macht gebruiken om psychologische programma’s op te zetten die systematisch psychopaten opsporen en interneren. Ze lopen dan natuurlijk het gevaar dat ze als eersten hun eigen top moeten opsluiten. Maar zou dat niet de manier kunnen zijn om de paradox van denken-systeem/systeem-denken op te lossen ?

Ondertussen werk ik naarstig aan mijn eigen échte vrijheid. In essentie bestaat die er in dat ik mijn geluk zoek in het samen met anderen gelukkig zijn. Daarvoor moet ik ook streven naar onthechting van materiële dingen waarbij ik het gevoelen heb dat ik er niet zonder kan. Dat is niet gemakkelijk. Maar ééns zal het me lukken: als ik het loodje leg; als ik zelfs het loodje niet meer nodig heb. Wens me veel succes !

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *