Religie en jongeren die de school verlaten zonder diploma

Gisteren ben ik op zoek gegaan naar verklaringen voor het feit dat een verontrustend aantal jongeren onze scholen verlaat zonder diploma.

Je kan natuurlijk zeggen dat ik doordraaf als ik ten gronde uitkom bij de teloorgang van religie. Ik draaf graag door. 

Ik ben gelovig, christelijk. Dat christelijke is belangrijk, want door het zo stellen neem ik afstand van het katholieke en nog meer van een ideologie als de islam.

Belangrijk is het onderscheid tussen religie en godsdienst.

Bij godsdienst gaat het om het geloof in een God als een wezen – ergens/overal – dat ik dienst bewijs; waarbij nogal wat gelovigen hopen dat ze dan ook diensten zullen terugkrijgen van dat wezen.

Religie is een besef van transcendentie, van een mij totaal overstijgend geheel waar ik deel van uitmaak, maar dat juist als geheel meer is dan de som van de delen.  De delen worden meer door verbinding.

Religare in het Latijn betekent “verbinden”. 

Vanuit dat besef van transcendentie ontwikkel ik een spiritualiteit die me aanzet om een waardevol deeltje te zijn van het geheel. Nietig, maar waardevol, net doordat ik deeltje ben. 

Vergelijk het met een huis dat meer is dan de som van alle bakstenen. Op zich is een baksteen waardeloos. Hij krijgt juist waarde doordat hij deel gaat uitmaken van het huis. Ik probeer een goede baksteen te zijn, in functie van het huis.

Een goede baksteen zijn op zich, heeft geen zin.

Daarmee ligt mijn motivatie buiten mezelf.

Het mooie is dat ik tegelijkertijd kan beseffen dat niet ik zelf ultiem beslissend ben voor mijn waarde. Dat is een geruststelling. Tegelijkertijd heb ik toch nog die opdracht.

Dat kan je toepassen op de motivatie waarover ik het had bij het probleem van onze jeugd: als we moeten terugvallen op onszelf – gewoon baksteen zijn zonder huis – vallen we in grote leegte.

De grote leegte die de areligieuze mens van deze tijd probeert op te vullen met prestige, genot, macht … waarbij hij terugvalt op ambitie, ijdelheid, concurrentie …

Atheïsten vind ik nogal dom. Voor agnosten kan ik veel respect hebben. Maar iedereen die zich bewust heeft ingespannen om religie te bestrijden en uit de samenleving te bannen, draagt een verpletterende verantwoordelijkheid voor de rampzalige toestand van onze samenleving.

Ja, ik begrijp natuurlijk wel – en ben het er zelfs mee eens – dat er moest gestreden worden tegen de dictatuur en angstcultuur van de katholieke kerk. Maar dat een intellectuele elite zo intellectueel onwaardig is geweest dat ze niet het onderscheid heeft kunnen maken tussen de kerk en de religie, tussen godsdienst en religie, is onbegrijpelijk en stuitend.

“De eenentwintigste eeuw zal spiritueel zijn of niet zijn …” Malraux heeft het niet gezegd, maar het is wel waar.

Hij weet zelf niet hoe die spiritualiteit eruit zal zien. Zal een bestaande religie terug opleven ? Of komt er iets helemaal nieuw ? In ieder geval: als onze beschaving geen nieuwe openheid voor transcendentie ontwikkelt; opnieuw een centrum vindt, een zingeving groter dan de mens zelf … zal de hele boel in de lucht vliegen … Wie naar de geopolitieke ontwikkelingen kijkt ziet dat we de springstof daarvoor aan het opstapelen zijn. Tot zover deze samenvatting van ideeën van Malraux.

Ik wil nu beroep doen op een tekst uit het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Apocalyps van Johannes.

Het is een moeilijk te begrijpen boek en ik beken dat ik huiver om er beroep op te doen.

Het is een visioen en visioenen hebben de onhebbelijke eigenschap dat ze uitermate subjectief zijn, verwant aan dromen of verschijningen, met voorspellende waarde, kortom getuur in een glazen bol. Onbegrijpelijke flou artistique alom.

Maar als je die glazen bol uit het gezichtsveld houdt kan je in de dichterlijke taal toch waardevolle inzichten vinden.

Apocalyps 21, 1-8

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: “Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.” En Hij die op de troon is gezeten, sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw.” …

“Het is gebeurd! Ik ben de Alfa en de Omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft zal Ik te drinken geven uit de bron van het water des levens, om niet.  Wie overwint zal dit alles krijgen, en Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon. Maar de lafhartigen, de trouwelozen, de verdorvenen, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel. Dit is de tweede dood.”

De overeenstemming met de idee van Malraux is opvallend.

Allereerst: het nieuwe. Het is duidelijk dat de religies zoals we ze tot nu toe hebben gekend (voor ons het katholicisme) niet de Heilige Stad, het Rijk Gods, hebben gebracht. In ieder geval zal ook het katholicisme zonder bijzonder ingrijpende vernieuwing ons niet naar het Beloofde Land leiden, de samenleving waarin ieder mens tot zijn recht kan komen en kan “drinken uit de bron van het water des levens”.

Maar ook: een beschaving die het contact verliest met de transcendentie – hier uitgedrukt in het woord God – zal een “poel worden, die brandt van vuur en zwavel.”

En neen: die poel die brandt van vuur en zwavel is in de Godsvisie van Jezus geen straf van God, want zijn “God is Liefde … “ zegt dezelfde Johannes.

De ondergang is niet het gevolg van Gods straffende aanwezigheid, maar van zijn afwezigheid. De afwezigheid van de transcendentele Liefde die mensen een identiteit geeft, rijke menselijkheid, diepe medemenselijkheid …

Naar de essentie: zonder contact met de transcendentie valt de mens terug op zichzelf, is hij niet meer dan een zinloos stuurloos zwalpend op zichzelf staande wezen dat, niet bekwaam tot echte liefde, vernietigend zichzelf opblaast.

En neen, ik heb het hier niet over de individuele mens. Er zijn zeker, ook in deze tijd, mensen die echt houden van mekaar. Maar het gaat om de mens als deel van de schepping. Het gaat om de mensheid.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *