In deze laatste vakantiedagen van juli, wil ik even ideeën aanreiken die voor mij de basis zijn van mijn bedenksels. Ik haal ze uit mijn boek Eutopia dat je op deze website gratis kan lezen en/of downloaden ook in ebookformaat.
Laat ons medemenselijkheid opdelen in vier begrippen, opklimmend in menselijkheid.
Ieder voor zich
Ik zal het er ook elders over hebben, want het is natuurlijk een centraal thema, en daarom houdt ik het hier summier. Maar het hoort er wel bij voor de volledigheid.
Hoe zit het er mee als het er op aankomt ? Als het gaat om jou of mij ? Als het gaat over overleven ?
Op oorlogsgedenktekens staat er telkens weer: “ze gaven hun leven voor het vaderland”. Ik heb nooit begrepen dat oud-strijders daarvan tranen in de ogen kregen. Want die gasten hebben hun leven niet gegeven. Het vaderland en de vijand hebben hun leven gepàkt. Helden zijn mensen die dachten dat ze het toch wel zouden redden… en daarbij hebben gefaald.
De drang om te overleven is sterk en natuurlijk en ik kan of wil hier (elders wel) dus niet smalend doen over het ieder voor zich-principe.
Maar natuurlijk: als ik dit principe toepas, niet enkel als het over overleven gaat, maar in alle (of vele) kleine dingen van het leven, sta ik niet hoog op de ladder van medemenselijkheid.
“Ikke en de rest kan stikke”.
Nu zijn er natuurlijk slimmeriken die denken dat ze meer kans hebben om te overleven als ze met anderen samenwerken. Een aantal liberalen zijn aangename mensen in de omgang omdat ze een goede sfeer in de groep fijner vinden dan een slechte. De oude Romeinen zeiden het al: “Do ut des”: ik geef opdat jij mij zoudt geven. Maar ook hier blijft het gaan om “ik”, en is er geen echte aandacht of zorg voor de andere.
Liefdadigheid
Liefdadigheid vertrekt – hopelijk ? – vanuit medelijden of basismedemenselijkheid. Meer onderzoek naar de oorsprong van liefdadigheid zou ons hier te ver voeren. Liefdadigheid is essentieel vrijwillig, zowel in de liefdadigheid op zich als in de mate waarin ze wordt beleefd. Ik geef als ik dat wil en zoveel als ik wil en aan wie ik wil. Het element vrije wil houdt in deze context in dat liefdadigheid geen verantwoordelijkheid is: ik ben niet verantwoordelijk voor het lot van wie ik liefdadigheid betuig (of niet betuig).
Liefdadigheid houdt geen wederkerigheid in: ik verwacht niets terug van wie ik help. Ik kan me zelfs niet voorstellen dat ik ooit hulp van “die sukkelaar” zou nodig hebben. Al zullen de meest egocentrischen onder jullie wel enige dankbaarheid verwachten.
Liefdadigheid schept geen gemeenschap. Liefdadigheid is mogelijk zonder een gemeenschappelijke factor. Behalve natuurlijk de medemenselijkheid. Al kan er natuurlijk wel een soort gemeenschapsgevoel ontstaan vanuit persoonlijke contacten.
Wat die medemenselijkheid betreft: meer en meer mensen beleven meer mede-dierlijkheid dan medemenselijkheid. Ga maar eens naar een uitvaartplechtigheid van een hondje. Maar dat hoort tot het terrein van de pathologie.
Solidariteit
Solidariteit ontstaat niet uit medelijden, maar vertrekt vanuit een gemeenschapsgevoel, waarbij men zich verantwoordelijk voelt voor de gemeenschap als geheel en voor mekaar.
Solidariteit is dus gebonden aan gemeenschap. Zonder gemeenschap geen solidariteit en omgekeerd.
Het aspect “gevoel” is belangrijk. Het gaat niet enkel over besef, of over verstandelijk inzicht, al spelen die natuurlijk wel mee. Maar gevoel is méér: het gevoel “vervolledigt” de mens. Gevoelen betekent betrokkenheid. En die betrokkenheid is noodzakelijk voor solidariteit. De intensiteit van de betrokkenheid, bepaalt de intensiteit van de solidariteit. Mijn grotere betrokkenheid met mijn familie, zal me oproepen tot grotere solidariteit.
Als lid van de gemeenschap aanvaard ik bepaalde plichten en heb ik bepaalde verantwoordelijkheden. Interne solidariteit is een “plicht”. Binnen de gemeenschap is men niet vrij om al dan niet solidair te zijn.
Solidariteit kan (en moet) worden vastgelegd in regels en wetten.
Solidariteit houdt ook een zekere wederkerigheid in. Men kan deze wederkerigheid op verschillende niveaus situeren. “Weder” kan “terug” betekenen. Wederkerigheid betekent dan : ik geef als ik terug-krijg: ik wil pas bijdragen tot de gezamenlijke pot als ik er ook uit krijg. “Do ut des”: ik geef opdat jij zoudt geven”. Dit kan in de tegenwoordige tijd. Maar ook gespreid in de tijd: jij geeft nu en zal later krijgen. Of andersom. Zie de solidariteit van de generaties.
Zoals reeds gesteld: deze wederkerigheid vertrekt vanuit een vorm van egoïsme. Daarom moeten we durven stellen dat echt menselijke solidariteit dieper gaat: wederkerigheid is ook gelinkt aan verantwoordelijkheid: àlle leden van de gemeenschap zijn geacht verantwoordelijk te zijn voor mekaar en voor het geheel. In principe kan het niet dat sommige leden verantwoordelijk zijn voor de gemeenschap en andere niet. Al moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, er wordt verwacht dat iedereen op zijn minst bereid is om bij te dragen in de mate van zijn mogelijkheden. Ook dat is wederkerigheid.
Het voorgaande betekent dus dat daklozen die geen bijdrage kunnen – of willen – leveren, uit de boot van de solidariteit vallen. Hetzelfde met zwaar gehandicapten. Toch vallen ze niet terug op gewone liefdadigheid. Zie “caritas”.
Solidariteit behelst ook samenwerking: een gemeenschap heeft altijd een doel, al is het maar om te overleven. En iedereen wordt verondersteld om mee te werken om dit doel te bereiken.
Het voorgaande houdt dus in dat solidariteit méér is dan armoedebestrijding.
Er bestaan dus specifieke vormen van solidariteit. Verderop zullen we een verband leggen tussen bepaalde vormen van gemeenschap en bepaalde vormen van solidariteit.
Samengevat:
1. Solidariteit veronderstelt gemeenschap.
2. Solidariteit is een verplichting binnen de gemeenschap.
3. Solidariteit eist wederkerigheid
4. Solidariteit is verbonden met intensiteit van gemeenschapsgevoel.
5. Solidariteit vraagt om samenwerking.
6. De aard van de gemeenschap bepaalt de vorm van de solidariteit.